Uit onderzoek van de Monitor Moslimdiscriminatie blijkt dat driekwart van de deelnemers te maken heeft met discriminatie op de arbeidsmarkt op grond van hun islamitisch geloof. Discriminatie-ervaringen vinden plaats op alle onderdelen van de arbeidsmarkt, tijdens de sollicitatie, de stage en op de werkvloer. Melden gebeurt zelden, er is een groot gebrek aan vertrouwen dat dit iets oplevert. De aanpak van moslimdiscriminatie en moslimhaat zal de komende jaren meer politieke prioriteit moeten krijgen, stellen de opstellers van het rapport.
In de vierde Monitor Moslimdiscriminatie is dit jaar bijzondere aandacht voor arbeidsdiscriminatie. Onderzoeker Roemer van Oordt :”We wilden ook in het bijzonder de mensen zelf aan het woord laten, door hun beschrijvingen mee te nemen in het onderzoek”. Daaruit blijkt dat moslimdiscriminatie bij alle onderdelen van het arbeidsproces voorkomt.
Luister naar onze uitzending van 9 mei 2021:
Moslimdiscriminatie in Nederland
Sollicitatiegesprek
Zo melden veel mensen ervaringen van discriminatie tijdens een sollicitatiegesprek. Maar liefst 71 procent krijgt hier mee te maken en de helft van de mensen geeft aan dat het hen vaker dan drie keer is overkomen. Vaak heeft de discriminatie-ervaring te maken met het dragen van een hoofddoek, het hebben van een baard of andere ‘religieuze’ kenmerken.
Uit een interview met een Marokkaans-Nederlandse apothekersassistente: "Ik heb periodes in mijn leven wel en geen hoofddoek gedragen en heel duidelijk gemerkt dat het met een hoofddoek vaak moeilijker is om een baan te vinden. Omdat ik vrij blank ben en er niet heel erg Marokkaans uitzie, word ik daar zelden op aangesproken zonder hoofddoek. Natuurlijk krijg je dan op grond van je naam wel vragen als ‘waar kom je vandaan’? Maar met een hoofddoek voel ik me dan anders behandeld. Alsof ik met een hoofddoek minder slim ben, minder zelfstandig, minder autonoom ben. Ik heb negatieve ervaringen zowel in de gezondheidszorg en de financiële sector. Zo vertelden ze me tijdens een gesprek voor een bijbaantje dat ik niet met een hoofddoek kon werken, omdat het niet representatief zou zijn. Nee, ik heb er niets mee gedaan. Het ging om een bijbaan naast mijn studie dus hechtte ik er weinig belang aan.”
Naast discriminatie op grond van uiterlijke kenmerken, merken de deelnemers ook dat hen de ‘islamitische maat’ wordt genomen. Tijdens een sollicitatiegesprek worden dan weinig relevante vragen over hun geloof gesteld. Een van de respondenten: “Er werd mij gevraagd om welke redenen ik mij tot de Islam bekeerd had, in wat voor kleding ik zou zwemmen, of en hoe het geloof mij zou belemmeren.”
Soms werden er voorbeelden genoemd van vooroordelen over opvattingen die moslims zouden hebben over homoseksualiteit of transgenders, ook werd er bij vragen soms gerefereerd aan terrorisme. “Er werd niet zozeer naar mijn interesses of vaardigheden gevraagd, maar of ik geen extremist was.”
Op de werkvloer
Ook discriminatie op de werkvloer wordt de respondenten veelvuldig ervaren, zes op de tien mensen geeft aan dat ze tijdens uitoefening van een functie te maken hebben gehad met vormen van discriminatie.
“Ik ben wel aangenomen. Maar vernam later dat de manager mijn uiterlijk (baard) eigenlijk niet aanstond. Je wordt opeens op de gang genegeerd. Vreemd gedrag. Collega's die zenuwachtig worden etc. Uiteindelijk om hele vage reden contract niet verlengd, terwijl mijn prestaties goed waren en ik veel extra werk op mij nam, zoals het begeleiden van stagiaires.”
De respondenten geven ook aan veelvuldig te maken te hebben met kwetsende en discriminerende opmerkingen en opmerkingen waarmee ze direct of indirect worden geassocieerd met terrorisme of gevraagd worden afstand te nemen van terrorisme.
“Toen ik mijn dienst aanving in Oude Pekela, luisterde ik vooraf in via een portofoonscanner. Ik hoorde daarop mijn collega zeggen: 'daar komt die kutmoslim ook aan'. Er werden nare opmerkingen gemaakt over dat ik een bom zou dragen enz.”
Melden
Slecht weinig respondenten (5 – 10 procent) geven aan een discriminatie-ervaring te melden bij de politie of een anti-discriminatievoorziening. Een derde gaf aan helemaal niks te ondernemen, ongeveer de helft van de mensen bespreekt het incident nog wel met familie, vrienden of bekenden en ongeveer een kwart gaat het gesprek aan met de persoon in kwestie of maakt melding bij een leidinggevende.
“Je ziet dit probleem eigenlijk bij alle vormen van discriminatie of bedreigingen, die we in onze Monitor hebben onderzocht”, zegt onderzoeker Roemer van Oordt. “Er is een groot gebrek aan vertrouwen bij moslims. Vaak leveren meldingen weinig opvolging op, is hun ervaring, en wat heeft het dan voor zin om te melden, denken zij.”
Daarnaast kennen weinig mensen de anti-discriminatievoorzieningen en is de politie gestopt met het apart bijhouden van moslimdiscriminatie.
Politiek
Sinds enkele jaren staat moslimdiscriminatie wel hoger op de politieke agenda, maar echte prioriteit krijgt de aanpak nog niet. “Politici en bestuurders zouden in woord en daad veel duidelijker moeten maken dat dit een vorm van discriminatie is, die onacceptabel is”, aldus Van Oordt. “Belangrijk blijft het goed zicht hebben op de aantallen, dus zou bijvoorbeeld de registratie door de politie weer opgepakt moeten worden.”
In 2011 nam Ineke van der Valk het initiatief voor de Monitor Moslim Discriminatie, een project waarin over meerdere jaren de ontwikkeling op het gebied van moslimdiscriminatie wordt onderzocht. Zij schreef het boek Islamofobie en Discriminatie en nam de eerste drie afleveringen van de Monitors Moslimdiscriminatie voor haar rekening. Deze vierde Monitor is een co-productie van Ewoud Butter, Roemer van Oordt en Ineke van der Valk. Butter en Van Oordt doen eveneens al langere tijd onderzoek op dit gebied.
De hele Monitor kunt u hier (pdf) downloaden.