Voor ons onderzoek Onder bewind in de zorg deden we een rondgang langs ruim 400 bewindvoerders en mentoren. Bijna een kwart ervaart weleens druk vanuit zorginstellingen om anders te handelen dan in het belang van de cliënt zou zijn.
In ons onderzoek Onder bewind in de zorg krijgen we verhalen te horen van kritische ouders. Zij maken zich grote zorgen over de macht van zorginstellingen ten opzichte van mentoren en bewindvoerders. In 2014 hebben deze instellingen namelijk de bevoegdheid gekregen om een verzoek bij de rechter in te dienen om wettelijk vertegenwoordigers aan te stellen of te ontslaan. Deze bevoegdheid is bedoeld om bij de rechter aan te kaarten dat iemand een vertegenwoordiger nodig heeft, of dat iemands vertegenwoordiger slecht functioneert.
Zo’n wettelijk vertegenwoordiger kan een familielid zijn, maar steeds vaker is het ook een professional. Wat vinden die laatsten van hun verhouding met de zorginstellingen? Zien zij hetzelfde als de ouders die wij spreken? Om een beter beeld hiervan te krijgen zetten we samen met dagblad Trouw en onderzoeksplatform Investico een vragenlijst uit onder de leden van de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) en het Landelijk Overlegorgaan Bewindvoerders, Curatoren en Mentoren. We krijgen ruim 400 reacties op onze vragen.
‘Als al je klanten bij één instelling zitten, dan is dat een ongezonde situatie’
We vragen de mentoren en bewindvoerders -niet zelden zijn ze beide- hoe ze aan hun cliënten komen die vanwege zorgredenen een bewindvoerder nodig hebben. Maar liefst 56 procent zegt dat ze die klanten vooral via zorginstellingen krijgen. ‘Op zich is dat best logisch,’ meent Sjon Reimink, voorzitter van branchevereniging VeWeVe. ‘Als je maar klanten bij meerdere zorginstellingen hebt. Als al je klanten bij één instelling zitten, dan is dat een ongezonde situatie.’
Ook Kees Blankman, bijzonder hoogleraar Juridische Bescherming van Ouderen en Meerderjarigen met Beperkingen, vindt het niet gek dat wettelijk vertegenwoordigers klanten krijgen via zorginstellingen: ‘Monopolies zijn natuurlijk wel ongewenst.’ Heeft een rechter dan zicht op hoeveel mensen uit één instelling dezelfde wettelijk vertegenwoordiger hebben? Blankman: ‘Het kan wel zijn dat het opvalt dat een bepaalde zorginstelling steeds dezelfde bewindvoerder voor benoeming voordraagt. Maar nee, deze informatie wordt niet expliciet bijgehouden.’
Lijstjes
Dus behalve de bewindvoerder of mentor zelf, weet niemand of hij een (groot) deel van zijn klanten bij één instelling heeft. Terwijl het toch niet onwaarschijnlijk is; zorginstellingen werken namelijk met lijstjes van bewindvoerders en mentoren met wie zij goed samenwerken, vertelde een rechter ons eerder al. Een respondent die zijn antwoorden op onze vragen toelicht, schrijft: ‘Het is zeer moeilijk om aan klanten te komen in een zorginstelling. Dat gaat op persoonlijke gunning en veelal aan de reeds bekende bewindvoerders. Er wordt niet meer gekeken naar de kundigheid van een bewindvoerder. Ze werken vanuit een machtspositie.’
‘Het klopt dat je baat hebt bij een goede relatie met een zorginstelling,’ bevestigt Harold de Graaf, directeur van de andere branchevereniging BPBI, aan wie we dit voorleggen. ‘Je hebt er als wettelijk vertegenwoordiger belang bij om op hun lijstje te komen en te blijven. Dus je moet wel stevig in je schoenen staan.’ Aan de andere kant, meent De Graaf, waarderen de meeste zorginstellingen het juist als een wettelijk vertegenwoordiger betrokken is bij zijn cliënt en kritisch meekijkt. ‘We zien voornamelijk goede relaties tussen vertegenwoordigers en begeleiders.’
‘Mijn cliënt kreeg een giga-uitbrander’
Toch antwoordt bijna een kwart van de respondenten ‘ja’ op de vraag of ze weleens druk ervaren vanuit de zorginstellingen om anders te handelen dan in het belang van de cliënt zou zijn. We vragen onze respondenten om voorbeelden van deze druk. Eén van hen schrijft: ‘Als je teveel tegen de wensen van zorginstellingen of zorgverleners ingaat, zorgen ze ervoor dat de cliënt overstapt naar een andere bewindvoerder/mentor die wél meewerkt’.
Een andere respondent bevestigt dit beeld: ‘Een cliënt kreeg te weinig aandacht van de begeleiding in zorginstelling. Ik heb het aangekaart binnen de instelling en vervolgens verwijzen ze nieuwe cliënten door naar een andere bewindvoerder.’ Soms gaat het zelfs over de rug van een cliënt. Een bewindvoerder schrijft: ‘Ik had kritiek en vroeg een gesprek aan, waarop mijn klant mij huilend opbelde en verzocht geen stappen meer te ondernemen. Hij had een giga-uitbrander gehad en werd beticht van opruiing van de bewindvoerder.’
1-0 achter bij de rechter
Een respondent legt uit dat het tegen dit soort druk ook lastig is om je te verweren als wettelijk vertegenwoordiger: ’Een van de zaken waarbij wij druk ervaren is als een begeleider ontslag aanvraagt voor ons. Bij de kantonrechter sta je dan meteen 1-0 achter omdat deze veelal de visie van de begeleider / verzorger volgt.’ Meestal wordt het dan gegooid op een vertrouwensbreuk, licht de respondent toe. Daarin gaat de rechter mee: ‘Terwijl het in de basis gaat om een verschil van mening over de uit te voeren werkzaamheden, of dat wij niet meegaan in de wens van de begeleider / verzorger.’
We vragen De Graaf van branchevereniging BPBI of hij dit herkent: ‘Dit horen wij ook weleens. En in dit scenario staat de mentor of bewindvoerder in de zwakkere positie. Formeel kun je er niks meer mee. De rechter zegt dan: Er is een verstoorde relatie.’
‘Rechter moet het in zijn eentje uitzoeken’
Al met al is het een krachtenveld waarin een mentor of bewindvoerder een kwetsbare positie heeft en moet laveren tussen verschillende belangen, meent De Graaf. ‘Het oordeel van de mentor of bewindvoerder, of die nou familie of professioneel is, moet serieus genomen worden. Maar zoals het krachtenveld nu is, gebeurt dat niet altijd.’
Hoogleraar Kees Blankman vindt het niet in orde dat wettelijk vertegenwoordigers druk ervaren om anders te handelen dan in het belang van hun cliënt is: ‘Je kan van mening verschillen, maar druk zou er niet mogen zijn. Je moet een vuist kunnen maken als wettelijk vertegenwoordiger.’
En als een zaak dan bij de rechter komt, moet er ruimte zijn om alle belangen op tafel te krijgen, meent Blankman. De vraag is of dat er nu is, en of rechters voldoende instrumenten hebben om toezicht te houden. Blankman: ‘Een rechter moet het vaak maar in zijn eentje uitzoeken. Terwijl er bij andere procedures waar vergelijkbare belangen spelen, als kinderbeschermingszaken of gedwongen opnames, een onafhankelijke partij meekijkt en de rapportage verzorgt.’ Blankman heeft een voorstel ingediend om verder te onderzoeken of het anders moet.
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. (www.fondsbjp.nl)