‘Als Nationale ombudsman ben ik bezorgd dat de lessen die te trekken zijn uit concrete geweldsituaties die grensoverschrijdend waren, onvoldoende doorwerken in het dagelijkse werk van politiemensen.’

In 2013 kraakt Alex Brenninkmeijer, dan Nationaal ombudsman, harde noten over de manier waarop de politie omgaat met klachten over geweld dat ze hebben gebruikt. Te vaak wordt buitensporig hard optreden door de politieorganisatie weggezet als ‘ongelukkig incident’, waardoor onduidelijkheid ontstaat over wat nu precies verantwoord politiegeweld is.

Uitgelicht

Het stroomstootwapen dat momenteel bij de politie op proef is / ANP

Wat betekent het nieuwe wetsvoorstel over politiegeweld eigenlijk?

De stelselherziening geweldsaanwending waarover we ons momenteel buigen is voor een belangrijk deel terug te voeren op dit invloedrijke rapport. We zetten daarom de belangrijkste conclusies van destijds nog eens op rijtje.

Waarom deed de ombudsman eigenlijk onderzoek?

De directe aanleiding vormden de circa 100 klachten over politiegeweld die ieder jaar op het bureau van de ombudsman terechtkomen. Vergeleken met het totaal aantal keren dat de politie geweld gebruikt (zo’n 14.000 keer per jaar) is dat niet veel, zoals de ombudsman in het rapport ook aangeeft. De meeste klachten gingen niet over politie-eenheden die relatief vaak geweld moeten gebruiken (zoals de mobiele eenheid), maar over het optreden van politiemensen op straat. Ook zij moeten soms geweld gebruiken, maar burgers moeten er vanuit kunnen gaan dat agenten in beginsel terughoudend zijn met geweld en dat hun optreden gericht is op de-escalatie. Uit gesprekken die de ombudsman voerde met agenten bleek alleen dat binnen de politieorganisatie verschillend werd gedacht over wat die uitgangspunten precies inhouden. Mag je als agent iemand in zijn gezicht slaan bijvoorbeeld, of hoort dat niet bij professioneel politieoptreden? Het rapport bevat dan ook aanbevelingen voor een ‘duidelijker normenkader: wat mag wel en wat mag niet?’

Wat is de belangrijkste conclusie?

Een aantal punten vallen op. Allereerst blijkt uit de gesprekken dat agenten op dat moment weinig vertrouwen hebben in hun eigen vaardigheden en die van hun collega’s. Ten tweede komen volgens de ombudsman de basale uitgangspunten van politieoptreden (terughoudend met geweld en gericht op de-escaleren) onvoldoende tot uitdrukking in de geweldsinstructies. Kort samengevat: wat je met je mond kunt oplossen, moet je niet met de wapenstok doen. Dat vereist duidelijke protocollen, maar ook sociale vaardigheden. Volgens de ondervraagde agenten komen die niet genoeg aan bod tijdens trainingen. Er is volgens de ombudsman ook geen ‘open cultuur’, waarbij agenten elkaar aan durven te spreken op het gebruik van geweld. Wat ook een rol speelt, is dat agenten onzeker zijn over hun omgeving. Burgers worden steeds mondiger en deinzen er niet voor terug om geweld te gebruiken tegen de politie. Agenten zijn ook onzeker over wat hun boven het hoofd hangt nadat ze geweld hebben gebruikt. Het oordeel of dat rechtmatig is geweest komt vaak pas maanden nadat het optreden is gemeld.

Wat beveelde de ombudsman aan?

Vernieuwde geweldsinstructies, bijvoorbeeld wanneer een hond mag worden ingezet of niet. Maar ook: eenduidiger procedures voor het melden en beoordelen van geweld en meer ruimte voor ‘reflectie’. Was het geweld noodzakelijk? En is het ook terughoudend toegepast? Een groot deel van het rapport benadrukt het belang van de zogeheten IBT-trainingen (Individuele Beroepsvaardigheid Training). Volgens agenten ligt het accent bij die trainingen vooral op ‘doorpakken’ en niet op het ‘de-escaleren’ van een dreigende situatie. Ook halen veel agenten het vereiste aantal trainingsuren niet. De uitgangspunten waarop getraind moet worden zijn volgens de ombudsman ook onvoldoende zichtbaar in de zogeheten Ambtsinstructie. Die schrijft per geweldsmiddel voor wanneer het mag worden gebruikt. In het rapport beveelt de ombudsman aan de regels voor het gebruik van handboeien en de inzet van politiehonden uit te breiden. Daarnaast stelt hij duidelijker grenzen voor bij andere geweldsmiddelen. Bijvoorbeeld door in de regels op te nemen dat het gebruik van pepperspray alleen geoorloofd is als er geen lichter geweldsmiddel voorhanden is.

Wat heeft de politie met die aanbevelingen gedaan?

Na het rapport is de politie aan de slag gegaan met de zogeheten Stelselherziening Geweldsaanwending politie. Die bevat drie belangrijke hervormingen:

  1. Een nieuwe Ambtsinstructie. Zoals we eerder al schreven wordt er momenteel gewerkt aan nieuwe geweldsrichtlijnen. Minister Grapperhaus van Veiligheid & Justitie wil die ook ‘inbakken’ in het strafrecht. Schiet een agent iemand dood, dan is het onderzoek dat daarop volgt niet gericht op de vraag of er sprake is van doodslag, maar of de agent zich heeft gehouden aan de ambtsinstructie.
  2. Nieuwe procedures voor het melden, registreren en toetsen van geweld. Tot nu toe hield niet iedere eenheid op dezelfde manier bij waar, wanneer en welk geweldsmiddel is gebruikt. Volgens de ombudsman is dit belangrijk voor het zelflerend vermogen van de politieorganisatie.
  3. Nieuw beoordelingskader van geweldgebruik. Als een agent geweld heeft gebruikt, wordt allereerst beoordeeld of dat conform de ambtsinstructie is geweest. Met ingang van januari wordt daarnaast ook getoetst op professionaliteit. Heeft een agent gehandeld zoals je van een professional zou mogen verwachten?

Heeft de politie dus alle aanbevelingen overgenomen?

Dat is voor ons ook nog een vraag. We zijn bijvoorbeeld benieuwd of de trainingen de afgelopen jaren zijn aangepast en ook of agenten zich nu beter voorbereid voelen op hun taak. Vorig jaar trok vakbond ACP nog aan de bel, omdat het vereiste aantal trainingsuren nog steeds niet wordt gehaald. Dat is opvallend, omdat in de nieuwe, versimpelde ambtsinstructie zwaarder wordt geleund op de inschatting van een agent. Zo is de lijst met personen tegen wie pepperspray niet mag worden gebruikt (ouderen en zichtbaar zwangere vrouwen) verwijderd. Ook vinden we de aanbevelingen van de ombudsman over gebruik van pepperspray niet terug. Het College voor de Rechten van de Mens heeft hierover zijn zorgen uitgesproken. Volgens het College moet het geweldsmonopolie duidelijker moeten worden begrensd, omdat de lijst met geweldsmiddelen wordt uitgebreid, bijvoorbeeld met het stroomstootwapen. ‘Het is zorgwekkend dat het aantal middelen dat de politie ter beschikking heeft toeneemt, terwijl er vraagtekens worden gesteld bij de beschikbaarheid van trainingsuren’.