Toen in mei datajournalistiek platform Pointer een uitzending maakte over het digitaliseren van de Verkaufsbücher, de Duitse administratie van de onteigende Joodse woningen die daarna doorverkocht waren, stroomden de reacties binnen van nabestaanden die vragen hadden over wat er met hun familievastgoed is gebeurd.
De woningen van Joden werden in de oorlog onteigend door de Duitsers. Veel van deze woningen werden, toen de bewoners uit deze huizen vertrokken waren, doorverkocht. Met de winst van deze handel in onteigende woningen werden onder andere de kampen Westerbork en Vught betaald. In de administratie van deze woninghandel staat gedetailleerd beschreven hoe meer dan 7000 panden in handen komen van meestal louche ondernemers en vastgoedhandelaren.
Een kil ontvangst
Na de oorlog vond er rechtsherstel plaats: de Nederlandse overheid besluit dat alle onteigende panden weer terug moesten naar de oorspronkelijke eigenaar of hun nabestaanden. Maar het was een kil ontvangst voor de Joden die weer terug wilden keren naar hun huis na de oorlog. Velen van hen moesten de strijd aangaan om hun panden terug te krijgen. Zo ook de vader van Frank Andriesse. Het duurde jaren voordat hij het huis van zijn ouders, die overleden zijn in een concentratiekamp, terugkrijgt.
Maar als hij het huis eenmaal in bezit had, moest hij het pand ook meteen weer verkopen, en de opbrengst van het pand afdragen. “Pas nadat ik onlangs las dat in andere gemeenten allerlei naheffingen van belastingen oplegden aan de terugkerende Joodse huiseigenaren ging er bij mij iets dagen. Ik heb het vermoeden dat dat ook bij mijn vader het geval moet zijn geweest. Hij had nooit schulden. Waar moest hij dan al dat geld voor afdragen?”, vraagt Andriesse zich af.
Achterstallige belastingen
Over hoe gemeenten omgingen met onbetaalde heffingen zoals straatbelasting en erfpacht, is relatief weinig bekend. De gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam deden hier in de afgelopen jaren onderzoek naar en al deze gemeenten besloten na het onderzoek een financiële vergoeding uit te keren aan de Joodse gemeenten.
In Amsterdam bleek dat sommige joden een boete kregen na de oorlog omdat ze tijdens de oorlog geen erfpacht hadden betaald, en ook in Den Haag werden terugkerende Joden er bij terugkomst aan herinnerd dat ze hun achterstallige erfpacht en straatbelasting moesten terugbetalen. In Rotterdam werd geen bewijs gevonden voor het innen van achterstallige belastingen, maar besloot de gemeente toch tot compensatie over te gaan vanwege een rigide houding waarbij geen extra inspanningen werden gedaan om in de financiële schade voor de Joden tegemoet te komen.