In het dossier Boer en Beleid richten wij ons op mest afkomstig van de veestapel. Maar hoeveel mest hebben we nu eigenlijk? En waar komt die mest vandaan? De overheid is al sinds de jaren ‘80 bezig om het mestoverschot terug te dringen. Lukt dat een beetje?

Voor het antwoord op de bovenstaande vragen gaan we terug naar 1986. Toen was de Nederlandse mesthoop op z’n grootst. In totaal produceerden alle landbouwdieren bij elkaar bijna 95 miljard kilo mest. Om een idee te geven: dat is opgeteld 73 keer het gewicht van de Nederlandse bevolking boven de twintig jaar.

Door wettelijke maatregelen is de mesthoop flink geslonken, met voorlopig de laagste hoeveelheid in 2007. Ten opzichte van 1986 is het met 27% gedaald. De laatste tien jaar loopt het weer op en is de mesthoop weer met 10% gegroeid.

Kippen zijn in absolute aantallen koploper in Nederland, maar dragen maar voor ongeveer 4% bij. Met 80% is rundvee is de grootste producent van mest. Een koe of stier poept namelijk vele malen meer dan een kip. Varkens zijn verantwoordelijk voor 13%.

Grondgebonden

Toch is er bij kippen en varkens een groter mestoverschot. Koeienboeren hebben vaak land waar ze de mest op uit kunnen rijden. Dat mag overigens niet onbeperkt, maar veel koeienpoep wordt weer ingezet om gras of andere gewassen goed te laten groeien. Kippen- en varkensboeren zijn nauwelijks grondgebonden en moeten de mest bijvoorbeeld verkopen aan het buitenland of aan akkerbouwers.

Productie dierlijke mest

Eerder schreven we al dat het mestoverschot voor problemen zorgt in de natuur en bij oppervlaktewater. Daarom zoeken boeren naar manieren om de uitstoot van ammoniak te verminderen.

Eén van de maatregelen die kan helpen is om koeien meer de wei in te sturen. Dat zien we als Nederlanders graag, een grazende koe, maar het vermindert ook nog eens de uitstoot van schadelijke stoffen. Afhankelijk van de omstandigheden kan de uitstoot van ammoniak met vijf procent worden teruggebracht. Dan moeten de koeien wel tenminste 720 uur per jaar naar buiten gaan. De winst zit er voornamelijk in dat koeienpoep en -plas niet meer bij elkaar komen in de mestput. Het mengsel van poep en plas zorgt namelijk voor meer uitstoot.

Grazen

Maar laten boeren hun koeien ook veel buiten grazen? Bijna tweederde (65%) van de melkkoeien ging in 2015 volgens het CBS de wei in. Toch is het percentage melkkoeien dat in de wei komt flink teruggelopen. In 1997 was weidegang nog 92%. In de tussenliggende jaren neemt de weidegang steeds meer af.

Die teruggang komt door de intensivering van melkveehouders. ‘Bij de grotere bedrijven bemoeilijkt de bedrijfsvoering het toepassen van weidegang,’ verklaart het CBS op de website. ‘Men gebruikt hier vaker melkrobots en meestal wordt op deze bedrijven de koe ongeveer drie keer per dag gemolken. Hiervoor moet ze doorgaans wel in de stal zijn.’

Opvallend is ook het verschil per windstreek. Het CBS verdeelt het land wat betreft weidegang in vier delen. In het zuidelijke weidegebied (grote delen van Brabant en Limburg) ging in 2015 slechts 45% de wei in. Koeien in westelijk weidegebied (landbouwgebieden in Utrecht, Zuid- en Noord-Holland) komen veel meer buiten; zo’n 89%. De andere windstreken zitten op of rond het gemiddelde.

Voer van eigen land

Vandaag kwam er in het nieuws dat melkveehouders zich meer moeten baseren op gras en ander voer van eigen land. Dat betekent overigens niet dat koeien per se meer de wei in moeten, maar wel dat er minder voer uit het buitenland gehaald kan worden.

Natuurorganisaties zijn blij met het bindende advies dat er nu ligt. ‘Een grondgebonden melkveehouderij stopt intensivering en zorgt dat koeien meer gras gaan eten in plaats van krachtvoer. Dat draagt bij aan behoud van natuur en een gezonde leefomgeving hier in Nederland en elders in de wereld,’ aldus Natasja Oerlemans van het Wereld Natuur Fonds en lid van de commissie Grondgebondenheid.