Eerder deze week schreven we over vader M. die zijn zoon graag wil vaccineren, terwijl zijn ex (de moeder) dat niet ziet zitten. Zij ziet meer in een homeopathische aanpak. Voor ons onderzoek naar vaccinaties vragen wij ons af: wat kun je als vader in zo’n geval?
Allereerst kan de arts soms uitkomst bieden. Want het komt vaker voor dat ouders het oneens zijn over de zorg voor hun kind. Daarom ontwikkelde artsenfederatie KNMG een richtlijn voor dergelijke gevallen. Volgens de KNMG is voor medische handelen, zoals vaccinatie, in principe toestemming nodig van beide ouders tenzij het kind 16 jaar of ouder is en wilsbekwaam. Maar er zijn gevallen waarin hulpverleners hiervan mogen afwijken, zoals de KNMG beschreven heeft in de Wegwijzer dubbele toestemming minderjarigen.
Soms geen toestemming van beide ouders nodig
Het is de vraag of artsen zich steeds moeten vergewissen of de andere ouder toestemming heeft gegeven voor een behandeling, stelt de KNMG. ‘Als dat zo zou zijn, zou de zorg erg onwerkbaar worden.’ (…) ‘Als één van beide gezagdragende ouders op het spreekuur verschijnt, dan mag de arts er vanuit gaan dat deze mede namens de andere gezagdragende ouder spreekt, óók als er sprake is van een echtscheiding. Alleen als de arts aanwijzingen heeft dat de niet aanwezige ouder een andere mening is toegedaan, moet hij deze ook expliciet om toestemming vragen.’
Laten we er vanuit gaan dat ouders – ook als ze gescheiden zijn – overleggen met elkaar over het al dan niet vaccineren van hun kind en het standpunt van de ander delen met de arts. Blijven ze het oneens, dan lijkt de richtlijn van de KNMG uitkomst te kunnen bieden, want, zo schrijft de federatie: ‘Het belang van het kind is leidend. Is de behandeling zeer noodzakelijk en zijn de motieven om te weigeren niet ingegeven door het belang van het kind, dan kan de arts op basis van ‘goed hulpverlenerschap’ ondanks de weigering van de betreffende ouder het kind toch behandelen.’
Komt de arts er niet uit, of onttrekt de weigerende ouder het kind aan een behandeling, dan kan de kinderrechter uitkomst bieden, zo schrijft de KNMG. Vader M. vertelde ons al dat hij niet naar de rechter wil stappen: ‘Waarom word ik in de verdediging gedrukt, laat haar naar de rechter gaan!’
Centraal Tuchtcollege kiest voor vaccinatie
In 2011 deed het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg uitspraak in een vergelijkbare zaak. Hier was het de moeder die wél wilde vaccineren, de vader niet. Het tuchtcollege oordeelde dat de vaccinatie gegeven mocht worden omdat het Rijksvaccinatieprogramma ‘bescherming biedt tegen een aantal ernstige infectieziekten. Indien besmetting met deze ziekten optreedt, zijn de risico’s groot voor mensen die niet ingeënt zijn. Ernstig nadeel is derhalve immer latent aanwezig bij mensen die niet ingeënt zijn.’
Rechter wijst homeopathische profylaxe af
In 2015 besloot een vader in dezelfde situatie naar de rechter te stappen. Ook hij had succes: het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het kind gevaccineerd mocht worden en wees het verzoek van moeder om het kind tegen infectieziekten te beschermen met zogenoemde homeopathische profylaxe af.
De jongen had fase 1 en fase 2 van het Rijksvaccinatieprogramma al doorlopen en moest enkel nog fase 3 in. Fase 3 is een herhaling van de DTP (difterie, tetanus en polio) en BMR (bof, mazelen, rode hond)-vaccinaties. ‘Het hof is van oordeel dat het laten vaccineren van het kind voor Fase 3 het meest in zijn belang is en dat derhalve het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming daarvoor in de plaats van die van de moeder dient te worden toegewezen.’
Toch was de kans klein dat de jongen die laatste vaccinatie echt nodig had. Want 95 procent van de kinderen hebben na fase 2 al voldoende weerstand opgebouwd. Face 3 is dus maar voor 5 procent van de kinderen noodzakelijk. ‘Het hof acht het voor het kind te belastend om eerst te laten onderzoeken of hij al dan niet bij de 5 procent van de kinderen hoort voor wie Fase 3 noodzakelijk is. Voor dat onderzoek zal immers bloedafname nodig zijn en daarna, bij gebleken gebrekkige weerstand, indien de moeder gevolgd wordt, eerst homeopathische profylaxe voordat eventueel toch vaccinatie in Fase 3 plaatsvindt. Al met al acht het hof Fase 3-vaccinatie van het kind dan ook het meest in zijn belang.’
Zelfs al was de kans maar 5 procent dat de jongen de vaccinatie daadwerkelijk nodig had om voldoende beschermd te zijn, oordeelde het hof dus dat het verzoek van de moeder om hem te behandelen met een homeopathische profylaxe moest worden afgewezen.
Wat is homeopathische profylaxe?
Volgens de rechter is deze homeopathische profylaxe geen alternatief voor vaccineren. Maar een korte zoektocht op internet leert ons dat homeopaten daar zelf anders over denken. Zo schrijft één van hen: ‘Als u wilt voorkomen dat uw kind de bof, mazelen, kinkhoest of een andere infectieziekte krijgt en u kiest er voor uw kind niet te laten vaccineren, dan is dit een methode die aantoonbaar net zo’n goede bescherming geeft als vaccinatie en gegarandeerd zonder de schadelijke gevolgen van de vaccins.’
Wij willen weten: wat is zo’n homeopathische profylaxe precies? Kunnen homeopaten deze stellige claims wel waarmaken? En waarom kiezen ouders hiervoor?