Van een afstandje lijkt er niets vreemds aan de hoge bergen zwart glinsterend bouwmateriaal, dat gebruikt wordt voor het aanleggen van een nieuwe weg. Maar toen Piet Ooms, een geboren en getogen Valkenburger met hart voor het dorp, dichterbij kwam, kreeg hij argwaan. Het bouwmateriaal zit vol verroeste batterijen, glasscherven, stukken plastic en hier en daar zelfs een oude stofdoek.
Piet is er niet gerust op. De zware metalen die in batterijen zitten (o.a. cadmium, kwik en lood) zijn schadelijk voor het milieu, en horen daar dan ook niet in thuis. “Als burger worden we door onze overheid opgevoed, en dat is ook prima. Je restafval moet je scheiden, je batterijen moet je scheiden en die moet je netjes inleveren. Maar als je die batterijen dan zomaar in de natuur aantreft, dan vraag ik mij af: wie houdt hier nou toezicht op?”
Het bouwmateriaal, dat bestaat uit de restanten van verbrand huisafval, moet de onderlaag van een weg gaan vormen die twee wijken van Valkenburg met elkaar verbindt. Daartussenin wordt een nieuwe woonwijk gebouwd, en juist dat baart Piet de grootse zorgen. “Daar komen gezinnen met kinderen te wonen, en die gaan hier buitenspelen. Dan wil je natuurlijk wel zeker weten dat de grond die gebruikt is schoon is. Je wilt niet hebben dat je over twintig jaar denkt: we hebben gebouwd op een gebied waar we eigenlijk niet hadden moeten bouwen, omdat er schadelijke stoffen in de grond zitten.”
Piet is niet de enige die bang is dat er ‘een grote gifbelt’ voor zijn deur wordt gestort. Samen met een aantal betrokken inwoners vormt hij het burgerinitiatief Katwijk Smart Village, dat zich inzet voor een duurzaam en groen Katwijk. De uitbreiding van de N206 is voor hen inmiddels een hoofdpijndossier dat tot op de bodem moet worden uitgezocht. Wat doen die oude batterijen in verbrand huisafval? Hoe kan het dat er stroomdraad wordt gevonden waar het plastic nog omheen zit? Ligt dit soort troep op meerdere plekken onder het asfalt? En het belangrijkste: is dat schadelijk voor mens en milieu?
“Wij willen hier blijven wonen, en de generaties na ons moeten hier kunnen wonen. Deze rommel hoort niet thuis in de grond die je stort voor de voordeur van de Valkenburgers.”