Woonwagenbewoners horen al 20 jaar dat tekorten aan woonwagenstandplaatsen worden aangepakt. Toch verdwijnen er in Nederland sindsdien meer standplaatsen dan er bijkomen. Gemeenten lijken grote tekorten nauwelijks op te merken of aan te pakken. Waarom is het zo lastig grip te krijgen op dit probleem?

Woonwagenbewoonster Annie Cools (41) woont al 12 jaar in een woonhuis in een buitenwijk van Den Haag. Het woonwagenkamp waar ze opgroeide is in 2008 opgeheven. Volgens toenmalig wethouder Marnix Norder is “de tijd van Pipo de Clown voorbij” en moeten deze kampen plaatsmaken voor nieuwbouwwijken. Annie en tientallen andere woonwagenbewoners krijgen alleen compensatie als ze in een regulier woonhuis trekken: “Zei ik nee, dan stond ik met mijn kinderen op straat.”

Mensenrechten

In Nederland wonen naar schatting 60.000 tot 70.000 Sinti, Roma en woonwagenbewoners. Zij hebben volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens recht om onbelemmerd volgens hun tradities te leven. In een woonwagen wonen bij familie in de buurt is daar onderdeel van. Maar door een tekort aan woonwagenstandplaatsen is dit voor steeds meer woonwagenbewoners onmogelijk. Het Europees Hof, de Raad van Europa, het College voor de Rechten van de Mens en de Verenigde Naties wijzen Nederland sinds 2013 regelmatig op haar discriminerende woonwagenbeleid. In 2015 adviseert het VN-Comité voor de Eliminatie van Raciale Discriminatie de Rijksoverheid “resoluut maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat woonwagenbewoners de beschikking krijgen over voldoende standplaatsen, zodat zij hun tradities kunnen beoefenen en hun culturele identiteit kunnen behouden."

De Nationale Ombudsman concludeert na uitgebreid onderzoek in 2017 eveneens dat het Nederlandse woonwagenbeleid flink tekort schiet. Een jaar later sommeert minister Kajsa Ollongren Nederlandse gemeenten om de lokale behoefte aan standplaatsen te onderzoeken en indien nodig bij te bouwen, zodat woonwagenbewoners voortaan binnen afzienbare tijd kans maken op een standplaats. De wachttijd voor een standplaats – in sommige gemeenten meer dan 25 jaar – mag die voor sociale huurwoningen niet langer overschrijven. De afgelopen jaren verandert er helaas weinig. Een motie van Kamerlid Öztürk (DENK) om hierover met gemeenten in gesprek te gaan wordt eind 2020 met grote meerderheid aangenomen: alleen de PVV, Forum voor Democratie en Van Haga stemmen tegen.

knd-app

Historische tekorten

Het tekort aan woonwagenstandplaatsen is al langer een heikel punt. Twintig jaar eerder besluit de Rijksoverheid wetten voor woonwagenbewoners af te schaffen en de verantwoordelijkheid bij gemeenten te leggen. In aanloop daarvan inventariseert staatssecretaris Johan Remkes van het Ministerie voor Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) de landelijke voorraad en tekorten aan standplaatsen: in 1998 zijn er volgens Remkes 9.600 standplaatsen in Nederland. Landelijk is er een tekort aan 1.400 standplaatsen. Remkes stelt het tekort op basis van wachtlijsten later bij naar 2.500. En ook dat is dan nog een onderschatting, want niet iedere gemeente heeft een wachtlijst.

Het tekort bedraagt aldus over circa 10 jaar nog steeds 1.500 standplaatsen. Dat acht ik niet aanvaardbaar.

Johan Remkes, staatssecretaris VROM, februari 2002

Om het tekort gericht aan te pakken wijst Remkes 46 gemeenten aan met een ‘substantieel’ tekort van 16 tot 153 standplaatsen: de zogeheten ‘tekortgemeenten’. Samen zijn zij verantwoordelijk voor 80 procent van het landelijk tekort. Als Remkes de tekorten in 2001 opnieuw bekijkt zijn er in deze gemeenten 546 standplaatsen bijgekomen. Desondanks maakt Remkes zich zorgen: “Gemeenten blijken dikwijls een te grote terughoudendheid te betrachten bij de uitbreiding van het aantal standplaatsen en de voorkeur te geven aan een stabilisering van de bestaande situatie. Er wordt door veel gemeenten in te beperkte mate ingespeeld op de specifieke woonbehoefte van deze burgers.”

Als Remkes gemeentelijke nieuwbouwplannen opvraagt blijkt dat er tot 2010 slechts 950 standplaatsen bijkomen. “Het huidige tekort van 2.500 bedraagt aldus over circa 10 jaar nog steeds 1.500 standplaatsen,” schrijft Remkes in 2002 aan de Colleges van Burgemeester en Wethouders en Besturen van Woningcorporaties. “Dat acht ik niet aanvaardbaar.” Hij eindigt zijn brief met een duidelijke oproep: “Ik verwacht van gemeenten en corporaties dat zij, gezien de grote tekorten, in overleg met de doelgroep snel en serieus maatregelen treffen om deze tekorten in te lopen.”

Jongens uit een woonwagenkamp poseren voor een caravan

Groot tekort aan woonwagenstandplaatsen al 20 jaar nauwelijks aangepakt

Gemeenten met een groot tekort aan woonwagenstandplaatsen vullen die al 20 jaar nauwelijks aan. Ook nu komen er veel te weinig standplaatsen bij, ondanks nieuwe pogingen om de...

Van tekort naar handhavingstekort

In jaren daarop lijken de zorgen over de tekorten als sneeuw voor de zon te verdwijnen, terwijl de tekorten juist toenemen. Vanuit de overheid worden er geen consequenties verbonden aan het niet aanvullen van de tekorten. Uit overheidsgegevens van 2006 blijkt dat er landelijk zelfs tussen de 650 en 1.400 standplaatsen verdwenen.

Hetzelfde jaar stuurt VROM gemeenten het adviesdocument ‘Werken aan Woonwagenlocaties’, waarin het afbouwen van standplaatsen expliciet wordt aangeraden: “Mogelijke redenen om voor deze variant te kiezen zijn: de gemeente acht standplaatsen en/of woonwagens een te dure of te grondextensieve woonvorm; de handhaving is te kostbaar.” Het woord ‘tekort’ komt slechts tweemaal in dit document voor, als onderdeel van het woord ‘handhavingstekort’.

Op basis van overheidsdata stelt Pointer vast dat historische tekorten door tekortgemeenten nauwelijks zijn aangepakt. In slechts acht gemeenten kwamen er in 20 jaar genoeg standplaatsen bij om het tekort, dat in 1998 is vastgesteld, aan te vullen. In zestien tekortgemeenten verdwijnen juist standplaatsen, met name in Maastricht (85), Amsterdam (77) en Emmen (46). Het tekort in alle tekortgemeenten samen wordt in 20 jaar tijd met nog geen 20 procent ingelopen. Uit een rondvraag van Pointer blijkt meer dan de helft van de tekortgemeenten er niet van op de hoogte te zijn dat er ooit een substantieel tekort werd vastgesteld.

Nederland heeft momenteel niet zo’n goed trackrecord.

Jelle Klaas, mensenrechtenadvocaat

Hoewel gemeenten sinds 1999 verantwoordelijk zijn voor het woonwagenbeleid, is de Rijksoverheid verantwoordelijk voor het beschermen van mensenrechten. Volgens mensenrechtenadvocaat Jelle Klaas is het dan ook belangrijk dat de Rijksoverheid gemeenten goed in de gaten houdt: “Er zijn verschillende rapportagemomenten waarin de Nederlandse overheid naar het Internationale veld duidelijk moet maken hoe zij omgaan met woonwagenbewoners. Nederland heeft daarin momenteel niet zo’n goed trackrecord.” Als Nederland geen duidelijke vooruitgang kan aantonen, kan het uitmonden in een rechterlijke veroordeling door het Europees Hof. “Het is dan ook in het belang van de Rijksoverheid om te kunnen laten zien dat het niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief echt beter gaat.”

Nulmeting

En daar zit nu juist de pijn. Minister Ollongren liet in 2018 een officiële nulmeting doen, zodat inzichtelijk zou worden hoe groot het landelijk tekort aan standplaatsen is. Alleen bleven zeventig van de destijds 380 Nederlandse gemeenten in gebreke. Daar zitten ook gemeenten met woonwagenkampen bij. Volgens het kadaster moeten er in 2018 minimaal 9.300 standplaatsen in Nederland zijn, de nulmeting kwam niet verder dan een totaal van 7.700. Dat betekent dat – zelfs wanneer er niets wordt bijgebouwd – het onterecht zou lijken alsof er 1.600 standplaatsen bijkwamen wanneer aan een volgende meting wel alle gemeenten meewerken.

Ondertussen hecht Ollongren wel veel waarde aan het onderzoek. Eind 2020 laat zij de Tweede Kamer weten: “Twee jaar geleden heb ik een nulmeting gedaan. En momenteel voer ik de monitor standplaatsenbeleid over de voortgang van gemeenten in de realisatie van standplaatsen voor woonwagenbewoners uit. Hierdoor krijgen wij zicht op de ontwikkeling van het aantal standplaatsen en de wijze waarop gemeenten hun beleid uitvoeren. Ik wacht de uitkomsten van de nieuwe monitor af. Dan zal ik bekijken of en wat nodig is om dit beter onder de aandacht te brengen bij gemeenten.”

Op onze vraag hoe het ministerie bij volgende onderzoeken omgaat met ontbrekende basisgegevens van zeventig gemeenten, laat een woordvoerster weten dat dit per monitor wordt bekeken. De Tweede Kamer zal hierover in het eerste kwartaal van 2021 geïnformeerd worden.

Onjuiste data

Als gemeenten wel hun cijfers doorgeven is het dan nog maar de vraag of dit ook de juiste cijfers zijn. Uit een rondvraag van Pointer blijkt namelijk dat gemeenten zelf niet altijd correcte data doorgeven. Zo zijn er in Groningen volgens het kadaster veel meer standplaatsen aanwezig dan in 2018 door de gemeente wordt doorgegeven. Wanneer Pointer hier naar vraagt, antwoordt de woordvoerster van de gemeente Groningen: “Dat aantal klopt inderdaad niet. Ik ben zelf eind 2018 begonnen met deze baan en degene die het voor mij aan deed was al even weg toen. Dus het kan zijn dat er iets mis gegaan is.”

Het Rijksbeleidskader is een document dat ons niet voldoende duidelijkheid biedt.

Woordvoerder gemeente Dordrecht

Ondertussen leidt de opdracht om in de behoefte aan standplaatsen te voorzien bij diverse gemeenten voor verwarring en frustratie. “Het Rijksbeleidskader is een document dat ons niet voldoende duidelijkheid biedt”, laat de gemeente Dordrecht weten. “Met alle onduidelijkheden, discussies en misverstanden van dien.” Een woordvoerster van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) sluit zich daarbij aan: “20 jaar geleden is alle wetgeving die nodig was voor een mensenrechtenvriendelijk woonwagenbeleid weggeveegd. Nu krijgen gemeenten opeens te horen dat het allemaal anders moet. En gemeenten hebben heel veel op hun bord. Mensenhandel, leefbare binnensteden en nu corona. Lang niet alle gemeenten hebben de financiële of praktische middelen om daarmee uit de voeten te kunnen." Momenteel overlegt de VNG met het ministerie van Binnenlandse Zaken over mogelijke financiële overheidssteun, al kunnen beide partijen daar nog niets over vrijgeven.

Geen zichtbare urgentie

Ondertussen houden mensenrechtenorganisaties de ontwikkelingen in Nederland nauwlettend in de gaten. In december 2020 oordeelde het College van de Rechten van de Mens dat de gemeente Den Haag zich met haar woonwagenbeleid nog altijd schuldig maakt aan discriminatie. “Het onderwerp heeft geen zichtbare urgentie en het ontbreekt tot nu toe aan bestuurlijke daadkracht.” Door hele kampen op te heffen dwong de gemeente bewoners eerder om “onder druk van dreigende dakloosheid” een reguliere woning te betrekken. Iemand die al 18 jaar op de wachtlijst staat, moet waarschijnlijk nog 25 jaar wachten om daadwerkelijk kans te maken op een standplaats.

Annie Cools twijfelt dan ook of er in de nabije toekomst iets zal veranderen. In de eerste instantie was ze blij met de omslag in 2018, maar tot nu toe gebeurt er nog weinig: “Ik hoop met heel mijn hart dat ik ooit nog in een woonwagen zal wonen, maar ik heb er een hard hoofd in.”

Tekort aan woonwagenstandplaatsen

Luister naar de persoonlijke verhalen van Joke, Angelo, en Natasja

Kinderen van woonwagenkampen protesteren voor een plek om te wonen

Makers

Journalist
Stagiair designer