Ondanks alle inspanningen en beloftes stijgt het aantal kinderen dat minstens drie maanden thuis zit en niet naar school gaat. Het afgelopen schooljaar gaat het om 4.790 kinderen, een stijging van 311. ‘Dat gaat ons aan het hart en we leggen ons daar dus niet bij neer’, aldus minister Slob van Onderwijs, onlangs in een brief aan de Tweede Kamer. De vraag is waarom het maar niet lukt om het tij te keren.

De wet Passend Onderwijs verplicht scholen sinds 2014 elk kind (weer) een plek te geven. Ook als het door lichamelijke beperkingen, psychische problemen of een moeilijke thuissituatie lastig is. Een kind heeft recht op onderwijs, is het niet op een reguliere school in de buurt, dan in het speciaal onderwijs, op een particuliere school, of desnoods via onderwijs op maat.

Maar de praktijk is weerbarstig. In 2016 deed de overheid er nog een schepje bovenop met een Thuiszitterspact, een samenwerking tussen gemeentes, ministeries en onderwijsinstellingen. Met oud-kinderombudsman Marc Dullaert als aanjager (‘er zijn geen excuses meer’) werd afgesproken dat vanaf dit jaar geen enkel kind langer dan drie maanden thuis zit. Helaas, het aantal thuiszitters neemt dus alleen maar toe. En berichten over wanhopige ouders, scholen die hun zorgplicht verzaken en inspecties die dreigen met jeugdzorgmaatregelen, zijn aan de orde van de dag. Waarom gaat het mis?