Wij schreven onlangs in een artikel dat de doelen van Nederland voor de kwaliteit voor oppervlaktewater onhaalbaar zijn met de huidige vorm van landbouw in Nederland. Oppervlaktewateren zijn o.a. sloten, beekjes en meertjes. Op dat artikel werd door boeren heel kritisch gereageerd. Een tipgever meldde ons zelfs dat wij ‘geen kaas gegeten hebben van het onderwerp’ en een slecht artikel hebben geschreven.
Verrassing: wij weten ook (nog) niet of er via de landbouw nog steeds teveel stoffen in de natuur komen die schade opleveren, maar er zijn wel sterke aanwijzingen dat dit klopt.
Boeren werken sinds de jaren 90 van de vorige eeuw heel hard aan het naleven van maatregelen om te voorkomen dat onze landbouw schade aan het milieu oplevert. De uitstoot van bijvoorbeeld ammoniak, één van de stoffen die vrijkomt bij het bemesten van land, is sindsdien sterk gedaald. Maar de hoeveelheid ammoniak en stikstof, een andere stof uit mest, die in de natuur gemeten wordt, is nog steeds (te) hoog en levert schade op aan het oppervlaktewater en bijna alle soorten landschap in Nederland, zo concluderen verschillende instanties.
Heel veel informatie
‘Het oppervlaktewater in sloten en kanalen met hoge concentraties van nitraat en fosfaat vindt men niet in landbouw maar de verstedelijkte gebieden,’ schrijft een tipgever ons. Het is een veel gehoord geluid: vooral water in gebieden waar minder landbouw voorkomt zou niet goed zijn. Maar daarbij wordt vergeten dat sloten en kanalen met name in West- en Midden-Nederland voorkomen, waar inderdaad minder landbouw voorkomt. Als het gaat om oppervlaktewateren zoals ‘stromende wateren en beken’, dan zie je dat er in Zuid- en Oost-Nederland veel water is met (veel) te veel fosfaat en stikstof.
Het Planbureau voor de Leefomgeving en het Compendium voor de Leefomgeving zijn twee instanties waar wij veel informatie vandaan halen. Het Planbureau is de instantie die elke vijf jaar het mestbeleid van Nederland evalueert. Onze stelling dat de waterkwaliteit niet goed genoeg is, en het maar de vraag is of met de huidige landbouw in Nederland dit wel beter kan worden, komt ook uit hun officiële evaluatie van het beleid.
Het Compendium voor de Leefomgeving is een samenwerking van de Wageningen Univeristeit, het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Planbureau voor de Leefomgeving en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Ook zij schrijven uitgebreid over de hoeveelheid stoffen die nog terug te vinden zijn in de natuur. Zij merken op dat voor bijna alle soort natuur in Nederland er nog teveel stikstof op neerdaalt.
Appels en peren vergelijken.
Er is nog een veel genoemd argument waarom boeren niet zo schadelijk zouden zijn voor het milieu. Omdat de uitstoot (emissie) van ammoniak sinds 1990 sterk is gedaald, zouden volgens boeren de hoeveelheid ammoniak in de natuur ook sterk moeten afnemen. Maar daar wordt nog steeds veel ammoniak gemeten. Dus zeggen de boeren en enkele onderzoekers: die maatregelen om minder ammoniak uit te stoten zijn zinloos en de schade aan het milieu moet ergens anders vandaan komen.
Dat klinkt logisch. Er wordt minder ammoniak uitgestoten, toch wordt het nog steeds veel gevonden in de natuur. Hoe kan dat? We leggen de vraag voor aan professor Oene Oenema van de Wageningen Universiteit, hij weet alles van ammoniak. ‘Eigenlijk worden er appels en peren vergeleken. Hoeveel ammoniak wij uitstoten weten we niet precies, dat wordt berekend en niet gemeten. En als we dat berekenen, gaan we ervanuit dat de agrarische sector alle maatregelen helemaal goed doorvoert om minder ammoniak uit te stoten. Maar we weten niet zeker of dat ook gebeurt.’
Aan de andere kant geeft Oenema toe dat het ook niet altijd duidelijk is hoeveel ammoniak er nou precies voorkomt in de natuur: ‘We meten dat maar op een beperkt aantal plekken. En we vinden de uitslagen van die metingen representatief voor heel Nederland. Als er op een paar plekken ineens veel meer ammoniak is, gaan we er vanuit dat dat voor heel Nederland geldt. Terwijl er misschien op die plekken net een nieuwe stal is gebouwd in de buurt en de stijging daar vanaf komt.’ Het is dus te verklaren dat boeren het vervelend vinden dat zij van alles doen om minder stoffen uit te stoten, maar wel altijd de schuld krijgen van de schade aan de natuur, terwijl die niet altijd even goed meetbaar is.
Een veelgehoorde oplossing voor de natuurschade is ‘minder landbouw en minder vee’. Dat zou betekenen dat boeren moeten stoppen, of kleiner moeten worden. Volgens Oenema is het maar de vraag of dat er dan voor zorgt dat we alle doelen wel halen: ‘Als je de landbouw halveert, betekent dat niet dat je waterkwaliteit ook 50% beter wordt. Er is nog te weinig onderzocht hoe groot het effect zou zijn van een kleinere landbouw op de kwaliteit van ons water.’