Carolien Aalders werkt al 25 jaar in het leerlingenvervoer. Ze houdt van het vak, maar toch zit iets haar dwars. In tegenstelling tot wat veel mensen denken zijn gemeenten helemaal niet verplicht om kinderen met taxibusjes naar het speciaal onderwijs te brengen. Sommige kinderen kunnen volgens haar prima op een andere manier naar school.
Onlangs bleek uit een enquête van Ouders & Onderwijs dat de kwaliteit van het leerlingenvervoer volgens ouders flink ondermaats is. Kwetsbare kinderen zitten soms uren in een busje op weg naar en van school, waardoor ze vervolgens overprikkeld en moe in de klas zitten. Ook staat er om de haverklap een nieuwe chauffeur voor de deur, wordt er op de rit naar school soms gepest en ontbreekt het in de taxi volgens ouders aan goede begeleiding.
“Natuurlijk mag het niet zo zijn dat een kind wordt afgezet op de verkeerde school, of 3 uur in een busje zit om er te komen. Het is volkomen terecht dat ouders daarover klagen”, stelt Aalders in een telefoongesprek. “Maar vergeet ook niet dat het leerlingenvervoer hartstikke complex is voor gemeenten. Je doet het niet gauw goed.”
Hoge verwachtingen
Aalders spreekt uit ervaring. Ruim 12 jaar lang werkte ze voor een gemeente als consulent leerlingenvervoer. Ze onderhield contact met ouders, scholen en vervoerders over alles wat er wel en niet goed ging. “Ouders hebben vaak hele hoge verwachtingen van het leerlingenvervoer. En als de verwachting hoog is, misschien wel te hoog, dan is alles wat minder is een teleurstelling.”
Die hoge verwachtingen komen volgens haar voort uit onduidelijkheid over wat de taak van de gemeente precies is. In de basis is het volgens haar namelijk helemaal niet de taak van gemeenten om het leerlingenvervoer te organiseren. “Men verwacht en denkt dat een gemeente moet zorgen dat een kind met de taxi op school komt. Dat denken hulpverleners, schooldirecteuren, ouders, en soms zelfs de gemeenteambtenaren. Maar gemeenten hoeven [volgens de modelverordening uit 2020, red.] alleen een financiële vergoeding te geven voor het goedkoopst mogelijke vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school.”
Meer met het ov
Dat kan op papier dan wel zo zijn, maar in de praktijk kiezen gemeenten er juist zelf voor om het taxivervoer te organiseren – en beloven daarbij ook kwaliteit. Van de circa 70.000 kinderen die in Nederland gebruik maken van het recht op leerlingenvervoer, maakt zo’n 80 procent gebruik van de taxi. De anderen gaan met het openbaar vervoer, op de fiets, of worden gebracht door hun ouders, alternatieven die volgens Aalders veel vaker zouden moeten worden ingezet..
Als zelfstandig adviseur geeft Aalders inmiddels trainingen aan ambtenaren over de wettelijke kaders van het leerlingenvervoer. Ook ondersteunt ze gemeenten bij het maken van nieuw beleid en adviseert ze hen over vervoersaanvragen van ouders. “Natuurlijk, een deel van de kinderen kan niet anders dan met de taxi. Omdat de school op een onbereikbare plek zit, omdat ze op het platteland wonen waar geen openbaar vervoer is, of vanwege hun beperking. Maar ik weet zeker dat er een groep kinderen is die het heel prima kan leren om met de fiets of het openbaar vervoer te gaan.”
Inclusief onderwijs
Juist doordat er op dit moment zoveel kinderen gebruik maken van het leerlingenvervoer, zitten busjes vol en worden reistijden langer, meent ze. “Vervoer is kostbaar en wettelijk heeft de gemeente de taak om het goedkoopst mogelijke vervoer te bekostigen. Wil je kortere ritten, dan zijn er meer busjes nodig, meer chauffeurs, en kunnen er minder kinderen per rit worden vervoerd. Dat kan niet met de middelen die gemeenten nu hebben.”
Toch is een grotere zak met geld volgens Aalders niet de oplossing voor de problemen in het leerlingenvervoer. Maar wat dan wel? “Zorg nou vooral dat het passend onderwijs op gang komt, zodat alle kinderen dichtbij huis een passende plek vinden. Dan is er ook geen vervoersprobleem meer.”