De overheid wil graag dat we minder bestrijdingsmiddelen gebruiken. Onder de noemer ‘geïntegreerde gewasbescherming’ zou de landbouw daaraan de grootste steen moeten bijdragen. Zij gebruiken immers 98 procent van alle bestrijdingsmiddelen die in Nederland verkocht worden.
In ons onderzoek Bestrijdingsmiddelen horen we regelmatig de term ‘geïntegreerde gewasbescherming’. Een soort containerbegrip dat graag wordt gebruikt in beleidsstukken. Maar wat houdt het in? We vragen het aan Willem Jan de Kogel van de WUR (Wageningen University & Research). In zijn onderzoek focust hij op geïntegreerde gewasbescherming, ook wel Integrated Pest Management (IPM) genoemd.
Stappen die de boer moet zetten
De Kogel noemt het een manier om alle mogelijkheden te gebruiken om mens, dier en milieu zo min mogelijk te belasten: ‘Na de oorlog moest onze landbouw veel en goedkoop produceren. Daarmee nam ook het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen een vlucht. Inmiddels lopen we tegen de grenzen aan van wat daarin verantwoord is.’ Om die reden kijken we nu vooral naar hoe we voldoende kunnen produceren en minder kunnen vragen van de aarde, meent De Kogel. Of tenminste: dat zouden we moeten doen. ‘De boeren willen dat ook wel, maar de consument moet het uiteindelijk ook willen: een eerlijke prijs betalen voor eerlijke productie.’ Hoe moet de boer die productie met zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen aanpakken?
1. Voorkom ziektes en plagen
Volgens De Kogel gaat het bij IPM vooral om preventie. Dus het voorkomen dat er problemen optreden in de teelt: ‘Zorg dat de zaadjes en stekjes die je plant, vrij zijn van ziekten en plagen. Kies een ras dat niet zo gevoelig is. En denk na over hoe je je bodem gebruikt: plant je in 1 grote monocultuur (telkens hetzelfde gewas op hetzelfde stuk land, red.) of maken mengteelt of strokenteelt je bodem weerbaarder?’ Dat zijn zaken waar je van tevoren al over na kunt denken als boer. Net als het slim roteren van je gewassen. ‘Je kunt beter eerst aardappels, dan gras, dan worteltjes, dan graan en dán pas weer aardappels telen dan ieder jaar weer aardappels op hetzelfde stukje grond zetten.’
2. Monitor wat er gebeurt
Als je gewassen erop staan, moet je het vervolgens goed in de gaten houden. Tegenwoordig hebben we daar allemaal hightech-middelen voor, legt De Kogel uit. ‘Slimme camerasystemen, drones die boven je gewassen vliegen, vallen voor insecten en sporenvangers voor schimmelziekten die zorgen dat je er tijdig bij bent als een plaag of ziekte de kop opsteekt.’
3. Natuurlijke vijanden eerst
En als je dan toch een ziekte in je gewas krijgt, gebruik dan eerst biologische middelen: ‘Dus schimmels en beestjes die een natuurlijke vijand zijn van je plaag.’
4. Synthetische middelen als laatste redmiddel
De Kogel: ‘Als je dan nog last hebt van een ziekte of plaag, grijp dan als last resort naar synthetische middelen.’ Tegenwoordig kunnen we de blootstelling voor mensen, dieren en het milieu daarbij tot een minimum beperken. ‘Door technieken als Canopy Density Spraying komt in ieder geval niet de helft naast het gewas terecht, maar spuit je heel gericht de juiste hoeveelheid, afhankelijk van hoe veel gewas beschermd moet worden. Zo bespaar je als landbouwer ook op gebruik.’
5. Leer voor de volgende teelt
Als je gespoten hebt, houd dan goed bij hoeveel je gebruikt hebt en of het effectief was. De Kogel: ‘Dan weet je voor de volgende keer wat wel en niet werkt.’
6. Ook plagen leren, dus wissel van middel
De Kogel wijst tot slot op resistentiemanagement: ‘Als je telkens hetzelfde middel gebruikt, dan gaat je plaag zich daaraan aanpassen en heb je kans dat ze resistent wordt.’ Daarom adviseert De Kogel telkens andere middelen in te zetten. ‘Dan kan de plaag zich minder snel aanpassen en is ze er dus makkelijker onder te krijgen.’
Risico’s voor de boeren?
Dit klinkt allemaal mooi, maar kunnen boeren zomaar op deze manier hun gewas gaan beschermen? Lopen ze dan niet veel meer risico? De financiele gevolgen kunnen groot zijn als er iets mislukt. De Kogel: ‘Daarom is er grote behoefte aan goede voorbeelden. Zodat boeren minder risico hoeven te lopen met hun eigen gewassen.’ Zijn instituut heeft een subsidie binnengehaald van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om voor de aardbei, de appel, de lelie en de akkerbouw een nieuw teeltsysteem op te zetten. De Kogel: ‘Door de subsidie kunnen wij het risicodragende onderzoek doen om in vijf jaar tijd een zo weerbaar mogelijk teeltsysteem te ontwerpen voor deze gewassen. Daar kunnen boeren dan weer van profiteren.' Het idee van geïntegreerde gewasbescherming bestaat al tientallen jaren. Waarom duurt het dan zo lang voordat het van de grond komt? De Kogel ziet het anders: ’Eigenlijk doen we al duizenden jaren aan IPM door gewassen te selecteren, te roteren, mengteelten te gebruiken en eigen mest te gebruiken voor gewassen. We zijn het tussen de Tweede Wereldoorlog en nu juist anders zijn gaan doen.’