Voor ons onderzoek naar het leesonderwijs op de basisschool komen we in contact met Petra de Lint. Als zij-instromer kwam ze ooit in het onderwijs terecht. Ze deed de pabo en liep onder meer stage op een internationale basisschool. Daardoor kijkt ze soms anders aan tegen het taal- en leesonderwijs dan andere leerkrachten: “Op mijn internationale school maakten leerkrachten zelf lessen vanuit de leerlijnen. Er was geen behoefte aan compleet uitgewerkte methodes van commerciële uitgeverijen.” 

In ons dossier Toetsstress krijgen we tips van verschillende taalspecialisten. Henny Schrijver wees ons erop dat volgens haar de Donald Duck een hoger taalniveau heeft dan de leerstof van groep 7, en dat taalarme aanbod doet iets met kinderen. Ook vertelde ze dat je als leerkracht helemaal geen methode nodig hebt om goed taalonderwijs te geven

‘We analyseren teksten dood waardoor kinderen hun leesplezier verliezen’

Leerkracht: ‘De Donald Duck heeft een hoger taalniveau dan de gemiddelde leerstof voor groep 7’

Ons 'kunstjesonderwijs' leidt tot minder leesplezier volgens leerkracht Henny.

Leerkracht Petra de Lint reageert op het artikel. Als zij-instromer deed zij ervaring op op een internationale basisschool en zag dat daar zonder methodes gewerkt werd. Daarnaast heeft ze zelf meegewerkt aan een methode voor taal en begrijpend lezen. Ze schrijft: “Ik denk dat weinig leerkrachten beseffen wat de gevolgen zijn van het feit dat commerciële bedrijven met aandeelhouders de methodes maken.” We bellen haar op: wat zijn die gevolgen dan?

Hapklare lessen

Petra ziet dat de commerciële inslag van methodes leidt tot hapklare lessen, met eenzelfde opbouw en structuur: “Het moet binnen het format passen en het moet er leuk uitzien.” Is dat dan slecht? Een vast format? “Uitgeverijen doen hun best om een goede methode te maken die ‘kerndoelddekkend’ is en aansluit bij de wensen van leerkrachten en de toetsen. Dat verkoopt, zeker als die beter is dan die van de concurrent. Maar is dat ook goed onderwijs voor kinderen?”

Het maakt het onderwijs schraal, vindt Petra, als je altijd in een vaste structuur werkt van een zelfde aantal werkboekpagina’s per les, een zelfde lesopbouw en een beperkt aantal soorten opdrachtvormen. “Dat lijkt misschien handig, maar het is niet gedacht vanuit de leerdoelen en hoe kinderen het beste kunnen leren”, licht Petra toe. Door haar ervaring kijkt ze daar misschien kritischer tegenaan dan andere leerkrachten: “Op mijn internationale school zochten leerkrachten zelf lesmateriaal bij de leerdoelen vanuit de leerlijnen van het curriculum. Er was geen behoefte aan compleet uitgewerkte methodes van commerciële uitgeverijen.”

Onderwijs in 'vakantiedoeboeken'

Ook het woord ‘kerndoeldekkend’, dat Petra regelmatig tegenkomt bij methodes, stoort haar. Scholen denken daarmee dat ze een allesomvattende methode voor dat vak te pakken hebben. Petra: “Maar ‘kerndoeldekkend’ betekent dat de uitgever de doelenlijst van de overheid heeft afgevinkt: komt een doel voor? Check. Maar is dat een garantie dat er genoeg lesstof in zit zodat kinderen het leerdoel kunnen gaan beheersen? Niet per se.”

Leerkrachten hebben flexibiliteit nodig om soms langer of dieper aandacht te besteden aan een leerdoel als die behoefte er is bij de kinderen. Petra: “De methode is een soort keurslijf voor de gemiddelde leerling. Het is lastig om daarvan af te wijken als je merkt dat jouw leerlingen meer oefening nodig hebben of juist sneller door kunnen. Methodes differentiëren wel wat, maar het komt vaak voor dat je groep meer of minder oefening nodig heeft.”

Methodes hebben ook andere beperkingen in zich, zegt Petra. “Ik werk zelf bijvoorbeeld graag met lijntjes- en ruitjesschriften voor de kinderen. Dat helpt hen om netjes te werken. Maar bij veel methodes zitten werkboeken, met invulvakken zonder lijntjes of ruitjes of enkele lijntjes.” Ze doen haar denken aan vakantiedoeboeken. “Zo’n werkboekformat is niet altijd de meest leerzame manier voor kinderen, maar wel fijn voor de methodemakers, want dan moeten er ieder jaar weer nieuwe boeken aangeschaft worden.”

Wat zijn de kerndoelen voor taal en lezen op de basisschool? En hoe weten we of kinderen die leren?  

We lezen op de site van de SLO, het kenniscentrum voor de landelijke onderwijsdoelen, dat er 58 kerndoelen zijn die kinderen volgens de wet aageboden moeten krijgen op de basisschool voor de vakken Nederlands, Engels, rekenen, wereldoriëntatie, kunst, bewegingsonderwijs en -optioneel- Fries. Daarvan zijn er 12, nogal vage, voor het vak Nederlands. Kerndoel 1 is bijvoorbeeld: De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.

De SLO is op dit moment bezig met een actualisatie van die kerndoelen zodat leerlingen beter voorbereid worden op de toekomst en er meer samenhang ontstaat in het onderwijs dat ze krijgen. Naast de kerndoelen is er het wettelijke referentiekader: dat is wat kinderen moeten behéérsen aan het einde van de basisschool. Daar lezen we bijvoorbeeld bij niveau 1F (het fundamentele niveau dat de meeste kinderen aan het einde van de basisschool wel behalen): Kan in gesprekken binnen en buiten school informatie geven en vragen en kan kritisch luisteren naar deze informatie. Kan informatie beoordelen en een reactie geven.

De Centrale eindtoets geeft aan het einde van de basisschool een indicatie van de beheersing van een kind van dit referentieniveau bij het vak Taal. Maar níet op alle gebieden: alleen Lezen en Taalverzorging zijn verplichte onderdelen van de toets. Mondelinge taalvaardigheid en Schrijven staan wel in het referentiekader, lezen we in de Toetswijzer PO, maar hoeven niet getoetst te worden. Waarom worden ze niet getoetst? Is dat minder belangrijk? Dat is niet de reden, lezen we in het Toetsbesluit PO. Het kan simpelweg niet: “Toetstechnisch is het nog niet mogelijk om hierover door middel van de eindtoetsen objectieve en valide gegevens te ontsluiten. Dit vraagt om een geheel andere wijze en inrichting van toetsing.” In het leerlingvolgsysteem van Cito (dat 4 op de 5 basisscholen gebruiken volgens onze enquête)komt Mondelinge taalvaardigheid en Schrijven ook niet terug. Critici zeggen dat er minder aandacht is voor vakgebieden die niet landelijk getoetst worden.

Een basisschooldocent staat voor de klas

Geen tekenen, maar rekenen: basisschooldocent Aya (29) ziet dat al het plezier voor de eindtoets moet wijken

Alleen ‘Cito-vakken’ krijgen de aandacht, ten koste van tekenen, techniek en zelfs aardrijkskunde. Lerares Aya (29) ziet het op haar basisschool.

‘Eng om methodes los te laten’

Wat Petra betreft wordt het onderwijs er beter van als een leerkracht aansluit op de behoefte van leerlingen op dat moment en niet strikt een methode volgt. Maar kun je dan nog wel goed in de gaten houden hoe de kinderen vorderen op de kerndoelen? Petra: “Veel leerkrachten vinden het eng om de methode los te laten. Juist omdat de kerndoelen en het referentiekader tot nu toe te weinig houvast bieden, en er wel een afrekencultuur is en een focus op meetbare doelen. Daarmee drijft de overheid leerkrachten in de armen van methodemakers. Die bieden wel houvast, maar dus ook een keurslijf.” Ze denkt dat de actualisatie van de kerndoelen daarom heel belangrijk is: “Als die concreter worden en samenhang bieden, is er misschien minder behoefte aan methodes.”

Petra zou het liefst zien dat er een bak met goed en gratis lesmateriaal is. Dat biedt flexibiliteit. Dan kunnen leerkrachten zelf hun lessen maken en aanpassen aan wat hun leerlingen op dat moment nodig hebben. “Het vergt kennis van de leerdoelen en leerlijnen, en natuurlijk creativiteit. Maar leerkrachten hebben op de pabo geleerd om zelf lessen te maken. Als het goed is, kunnen ze dat. Het ontbreekt echter vaak aan tijd en misschien ook aan lef om die stap te zetten.”

Oproep 

We gaan verder met ons onderzoek. Werk jij op een internationale school en herken je het verhaal van Petra? Wat valt jou op aan het taal- en leesonderwijs? Laat het ons weten.

Makers