Voor ons onderzoek ‘Onderwijs', over vrijstelling van de leerplicht, kom ik in contact met twee leerplichtambtenaren. Eén van de twee stuurde ons een mail. ‘Kinderen die thuisblijven door angsten of depressies vind ik lastig. Ik ben er geen voorstander van om deze kinderen een vrijstelling te geven. Ze zijn namelijk wel nog ‘leerbaar’ en dus moeten ze onderwijs krijgen. Onderwijs mag wel even op een lager pitje staan, maar nooit ‘uit’ staan.'
Op het gemeentehuis van een kleine gemeente in de omgeving van Utrecht spreek ik af met de tipgever. Zij heeft collega Jos van Dalum uitgenodigd om erbij te zijn. Hij herkent zich namelijk in haar zorgen. De tipgever wil graag anoniem blijven, maar haar collega Jos vindt het goed om zijn naam te noemen, omdat hij momenteel jongerenconsultant is en geen leerplichtambtenaar.
Niet leerbaar
De vrijstelling op grond van artikel 5.a is eigenlijk bedoeld voor jeugdigen die niet leerbaar zijn door een zware psychische of lichamelijke beperking. Tipgever: ‘Dat zijn duidelijke casussen waarbij een kind nooit in staat zal zijn om enige vorm van onderwijs te genieten. Maar ik zie dat veel kinderen thuis zitten door angsten of depressies. Bijvoorbeeld door een druk die ze ervaren, of van school of van hun ouders die willen dat ze naar havo of vwo gaan, maar dat kunnen ze helemaal niet. Die kinderen zijn dan heel zenuwachtig voor toetsen. Dat bouwt zich op. Dan krijgen ze buikpijn en blijven ze thuis. Ouders gaan vaak eerst op zoek naar een medische verklaring. Ik zie in onze gemeente vooral veel hoger opgeleide ouders met kinderen met een zorgwekkend ziekteverzuim.’
Jos van Dalum vult haar aan. ‘Als een kind uitvalt en thuis komt te zitten, probeer ik eerst te achterhalen of een kind nog wel leerbaar is. Dan wil ik het niet eens hebben over een vrijstelling. Ik vind dat het samenwerkingsverband er alles aan moet doen om een oplossing te zoeken en dat blijkt toch vaak moeilijk. Zeker bij veel 14- en 15-jarigen die al veel scholen hebben gehad, zie je dat een school of samenwerkingsverband daar geen energie meer in wil steken. Dan is het enige wat overblijft een zorginstelling en daar heb je sowieso een vrijstelling voor nodig.’
Mazzel
Beide ambtenaren zijn kritisch op over beschermende ouders, maar vooral ook op de samenwerkingsverbanden die volgens hen niet genoeg passend onderwijs bieden voor leerlingen die dat echt nodig hebben. ‘Als kind moet je de mazzel hebben dat je onder een goed samenwerkingsverband valt. Sommigen zitten er dicht op en hebben goede begeleiders die passend onderwijs bieden. Anderen doen niks en dan zeggen scholen al snel dat ze handelingsverlegen zijn.’ De leerplichtambtenaar vindt het kwalijk dat de verschillen per gemeenten heel groot zijn. ‘Er zijn op dit gebied nogal wat kinderen die tussen wal en het schip vallen, waar geen oplossing voor lijkt te zijn. Bovendien moeten ze ook maar geluk hebben in de goede regio te wonen, want sommige regio’s hebben mooie projecten, andere regio’s niet. Wat mij daarbij altijd opvalt is dat het zo zonde is dat succesvolle projecten vervolgens niet landelijk worden uitgerold. Waarom moet iedereen het wiel opnieuw uitvinden?’
Belang van het kind
Beide ambtenaren willen benadrukken dat het belang van het kind altijd centraal staat bij hen. Juist daarom zijn ze in principe geen voorstander van een vrijstelling omdat het kind uit beeld raakt (als een kind niet ingeschreven staat op een school is er wettelijk gezien niemand die erop toeziet hoe het met een kind gaat en of hij of zij nog wel onderwijs krijgt, red.). Ook zijn ze kritisch op de procedure. ‘Wij moeten een handtekening zetten onder een papieren aanvraag zonder dat we zelf ouders of het kind überhaupt hebben gezien. Een onafhankelijk arts heeft de goedkeuring gegeven. Maar die kan in mijn ogen niet goed bepalen of zo’n kind qua onderwijs niks kan. Eigenlijk zou een onderwijsdeskundige of pedagoog er ook naar moeten kijken en ik vind dat wij als leerplicht er bij betrokken moeten worden. Ik wil namelijk zicht houden op het kind. Van rechtswege moet ik door de verklaring van een arts toch een handtekening zetten. Maar ik nodig vaak op eigen conto de ouders met kind nog uit. Ik wil ze gewoon echt gezien hebben.’
De tipgever werkt nu voor een kleine gemeente en kan daardoor de kinderen die een vrijstelling hebben gekregen toch nog blijven volgen. ‘Dan bel ik om de paar maanden de ouders om te vragen hoe het gaat. Dit doe ik echt in het belang van het kind. Zo zit een jongen in een zorginstelling, maar hij is eigenlijk nog wel leerbaar. Ik ben het dus niet eens met die vrijstelling. Maar voor een zorginstelling is dat nodig. Het is toch te gek voor woorden dat een kind dat zorg nodig heeft, geen onderwijs meer kan krijgen. Ik wil dit kind in beeld houden, want ik wil echt niet dat hij voor de rest van zijn leven een vrijstelling krijgt.’ Jos van Dalum vult haar aan: ‘Ik laat het Centrum voor Jeugd en Gezin altijd weten wie ik een vrijstelling heb gegeven, omdat ik niet wil dat het kind helemaal uit beeld raakt. Geen idee of ze daar wat mee doen, daar heb ik geen zicht op.’
Melding bij Veilig Thuis
Beide leerplichtambtenaren hebben regelmatig melding gemaakt bij Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) of zelfs bij Veilig Thuis (voorheen Meldpunt Kindermishandeling, red.) omdat ze vinden dat een kind te lang thuiszit. ‘Het kind krijgt geen onderwijs en dan hebben ze vaak ook geen contact met leeftijdsgenoten. Dat is niet goed voor de ontwikkeling. Ouders denken dat ze er goed aan doen en snappen niet dat ze hulp nodig hebben. Ik vind dat een vorm van mishandeling en daarom maak ik een melding.’
Allebei zien ze dat er niet tot nauwelijks wat met de meldingen wordt gedaan. ‘Soms wordt een melding bij Veilig Thuis teruggelegd bij de gemeente. En dan zijn we weer maanden verder. Terwijl ik niet voor niets zo’n melding maak. Ik wil dat er in het belang van zo’n kind doorgepakt wordt.’ Jos van Dalum stelt daarom steeds vaker een proces-verbaal op. ‘Dan trek ik het het strafrecht in, want het is een overtreding van de leerplichtwet. En dan weet ik tenminste zeker dat er een onderzoek komt. Als vrijwillige hulpverlening niet lukt dan moet het helaas kwaadschiks. Dat is heel ingrijpend, dat besef ik me echt wel. Maar na jarenlang aanmodderen in een gezin is het soms echt niet anders.’
Prestatiedruk
In ons onderzoek vragen wij ons af hoe het komt dat het aantal vrijstellingen in een paar jaar tijd zo is gestegen. De leerplichtambtenaren zeggen geen harde bewijzen te hebben, maar denken wel wat oorzaken te kunnen aanwijzen. ‘Ik denk dat het aantal is gestegen onder andere omdat samenwerkingsverbanden om de twee maanden cijfers over de thuiszitters moeten aanleveren aan de Onderwijsinspectie. Kinderen met een vrijstelling worden niet meer meegeteld als thuiszitters. Daarnaast denk ik dat een reden kan zijn dat de druk vanuit de maatschappij en ouders op de kinderen steeds hoger is geworden. De prestatiedwang zorgt ervoor dat kinderen en jongeren die druk niet aankunnen en sommigen daardoor psychisch in de problemen komen, thuis komen te zitten en uiteindelijk een vrijstelling krijgen omdat ze een behandeling nodig hebben in bijvoorbeeld een zorginstelling.’
Passend onderwijs
‘Nog een andere reden zou kunnen zijn dat er door de komst van passend onderwijs nu kinderen op regulier onderwijs zitten, die voorheen naar speciaal onderwijs zouden zijn gegaan. Deze kinderen vallen uit op regulier omdat het toch niet lukt door bijvoorbeeld te grote klassen, maar ook omdat docenten op regulier onderwijs niet voldoende zijn opgeleid om kinderen met gedragsproblemen te kunnen begeleiden. Deze kinderen zijn ‘te goed’ voor speciaal onderwijs en vallen dus vervolgens tussen wal en het schip. Ze komen vervolgens thuis te zitten. Ook bij een aantal van deze kinderen blijken de psychische problemen zodanig te zijn opgelopen dat eerst behandeling nodig is en tijdelijk geen onderwijs mogelijk is, met een vrijstelling als gevolg. Bij een aantal van dit soort casussen heb ik kinderen en ouders naar particulier onderwijs verwezen, als ouders dat konden betalen, en daar lukte het an vervolgens wél. Kortom, veel heeft te maken met geldstromen, mogelijkheden en projecten binnen de gemeenten en het samenwerkingsverband.’