Nederland is pas 11 dagen bevrijd van de Duitsers als een inspecteur van de politie Leiden op de deur van het woonhuis aan de Lorentzkade 18 klopt. De bewoner wordt gearresteerd op verdenking van NSB-lidmaatschap. Al snel blijkt hij nog veel meer op zijn kerfstok te hebben. Pointer dook in de archieven en reconstrueerde het verhaal van twee bevriende oorlogskopers uit Leiden.
Hoewel Joodse woningen vaak werden opgekocht door Duitsgezinde oorlogskopers, gaat dat niet in alle gevallen op. Zo komen we in het onderzoek naar de Vastgoedboeken van de Duitse bezetter voor het eerst verhalen tegen, waarbij de koper van een Joodse woning juist goede bedoelingen had. Dat verhaal lees je hier.
De bewoner van de Lorentzkade 18, Quirinus Wilhelmus Allardus Bleijs, blijkt willens en wetens van Joden onteigende woningen aangekocht te hebben, net als zijn vriend Johan Ramb. De roof van en handel in Joods vastgoed was wijdverbreid tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Leiden alleen gaat het om 69 transacties. Oorlogskopers, vaak NSB’ers, probeerden financieel te profiteren van deze handel.
De namen zijn gevallen: Bleijs en Ramb. Twee personen die we meerdere keren tegenkomen in de data van de Verkaufsbücher. In de namenlijst van de kopers, degenen die het Joods vastgoed in bezit nemen, vallen deze namen op omdat ze samen negen panden kopen. Mede voor de aankoop van deze panden worden beide mannen na de oorlog berecht. Van Bleijs is een strafdossier opgesteld. Dit dossier is te vinden in het Nationaal Archief waar het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) is ondergebracht. We mogen de namen van personen niet citeren uit de documenten uit het stafdossier, maar we weten wel dat het om deze twee personen gaat.
"Op 14 april 1943 ontving ik van het ANBO-kantoor Leiden de getekende, voorlopige koopakte aangegaan tussen de ANBO en mevrouw x met bijstand van haar echtgenoot", verklaart een betrokken notaris op 21 februari 1946, in een procesverbaal. "Uit deze transacties blijkt duidelijk, dat de gekochte huizen Joden bezit was, vooral daar de namen der voormalige eigenaren werden voorgelezen. Als regel werden door mij aspirant-kopers gewaarschuwd voor de gevolgen van een eventuele aankoop van Jodenbezit. Indien ik echter overtuigd was, dat de aspirant-koper Nationaal Socialistische beginselen aanhing, zweeg ik. In het geval van deze koper heb ik ook mijn laatste standpunt gehandhaafd, omdat hij een zeer slechte naam had. Hierdoor was ik overtuigd dat het voor mij beter was om niets te zeggen. Ik ben echter overtuigd dat deze persoon wist dat hij voor zijn echtgenote Joods bezit kocht."
Een paar maanden voordat de Duitsers Nederlands grondgebied bezetten trouwt Quirinus Wilhelmus Allardus Bleijs met de Roemeense Anna Japort. Het getrouwde stel woont aan de Lorentzkade 18. Daar is ook een bedrijf van Bleijs gevestigd. Je kunt bij hem terecht voor wandgedierte-bestrijding. Wandgedierten zijn kleine beestjes die we tegenwoordig bedwantsen noemen. Bleijs verwijdert niet alleen dit ongedierte, hij houdt zich ook bezig met schilderwerken en herstelwerkzaamheden. En die professie komt de Duitsers ook goed van pas tijdens de oorlog, zo lezen we in het strafdossier.
Strafdossier
In de maanden na de arrestatie van Bleijs in 1945 worden mensen in zijn omgeving verhoord en er worden getuigschriften opgesteld. Het resultaat is een waslijst van aantijgingen aan het adres van Bleijs. Zo wordt hem verweten dat hij omstreeks 1942 werkzaamheden heeft verricht voor de Duitsers in Saarbrücken. "Dat deed hij vrijwillig. Het ging om het herstellen van bij geallieerde luchtbombardementen beschadigde huizen, en daarvoor heeft hij Nederlandse arbeiders geworven of heeft hij op zijn minst geprobeerd personeel te werven in Nederlandse dagbladen; in het Leidsch Dagblad en in de Telegraaf", luidt de tenlastelegging.
Maar ook dichter bij huis helpt Bleijs de Duitsers met werkzaamheden. Zo zou de Leidse schilder onder andere camouflagenetten hebben geschilderd, het plezierjacht van rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart hebben voorzien van een nieuwe lik verf en schilderwerkzaamheden te hebben uitgevoerd aan een Duits studentenhuis en het gebouw van de Hitlerjugend. En daar stopt zijn strafdossier niet.
De lijst met tenlasteleggingen aan het adres van Bleijs bestaat in totaal uit 22 onderdelen, waaronder ook de aankoop van Joods vastgoed. Daarbij wordt ook vermeld dat Bleijs wel degelijk wist, of had moeten weten, dat de woningen 'van de Joden ontnomen waren'. Het tribunaal veroordeelt hem uiteindelijk tot 3 jaar. In de uitspraak laat de rechter weten: "Het tribunaal is van oordeel dat de beschuldigde zich heeft doen kennen als een zakenman zonder scrupules. Met terzijdestelling van het landsbelang is hij voortdurend op eigen voordeel belust geweest."
Bleijs zet zijn vaardigheden ook in bij de Technische Noodhulp in Leiden, een dienst die door de Duitsers is opgericht om herstelwerkzaamheden uit te voeren na bombardementen. Hij is daar als waarnemend districtsleider de rechterhand van de 43-jarige Johan Ramb, de plaatselijk leider. De club bestaat verder uit "goedwillende Nederlanders", zo schrijft het Leidsch Dagblad op 2 november 1942.
Op een zaterdagmiddag in november 1942 worden alle leden van de Technische Noodhulp opgeroepen om een noodbrug te bouwen over het Rapenburg, de gracht om het centrum van Leiden met aan weerszijden statige herenhuizen. Niet omdat er schade is door een bombardement, maar om het éénjarig bestaan van de Noodhulp te vieren. Terwijl buiten druk aan de houten brug wordt gewerkt – die de band tussen de Duitsers en het Nederlandse volk moet symboliseren – verwelkomt Ramb de gasten in het hoofdkwartier van de Technische Noodhulp. Hij schudt de handen van de Ortskommandant, Hauptman Münster, Gemeinschafstführer Seitz, Kameradsschaftsführer Petersen en NSB-burgemeester De Ruyter.
Het gaat goed met Johan Ramb. Zijn van oorsprong Duitse familie is net voor de bezetting een kledingwinkel begonnen aan de Haarlemmerstraat. De oorlog geeft ze de gelegenheid om omhoog te klimmen op de sociale ladder. Zijn Technische Noodhulp is zelfs gevestigd in het voormalige Stadhuis aan de Rapenburg 12, wat hem het nodige aanzien verschaft. Rambs positie als plaatselijk leider met goede connecties met hooggeplaatste nazi’s en burgemeesters in de omgeving, biedt zijn familie de mogelijkheid om geroofd Joods vastgoed te kopen.
Terwijl Ramb in de chique foyer luistert naar toespraken en een kleurets van het Haagse Binnenhof in ontvangst neemt als dank voor zijn bewezen leiderschap, wordt in de rest van de stad jacht gemaakt op de Joodse inwoners. Die zijn 3 maanden eerder opgeroepen voor deportaties. Veel Joodse families doken daarom onder. Waaronder de familie Boässon.
Emma Boässon had net na de bezetting haar man verloren aan kanker. Ze bleef achter met haar zoon Charles en twee dochters, Elisabeth en Isabella. Elisabeth studeerde en woonde in Utrecht en wilde niet onderduiken. Ze regelde een vals persoonsbewijs en vluchtte met vrienden richting Zwitserland. In Frankrijk wordt ze echter gearresteerd en naar Auschwitz gestuurd. Daar wordt ze eind augustus vermoord.
Emma, Charles en Isabella weten daar op dat moment nog niks vanaf. Ze wonen aan de De Laat de Kanterstraat in een mooi huis op nummer 15, maar besluiten vanwege het dreigende gevaar de gezinswoning te verlaten en onder te duiken bij “behulpzame en goede Nederlanders”, zoals Isabella veel later beschrijft.
Terwijl Emma en haar kinderen zich uit angst verstoppen, gaat het de familie Ramb juist voor de wind. Johan stapt samen met zijn twee broers en zus in de zaak van zijn vader. Ze worden begin februari vennoten van J. Ramb’s Manufacturen en Confectiebedrijf. Precies een week later kopen ze het huis van de familie Boässon van de nazi’s voor ruim 12.000 gulden, blijkt uit de Vastgoedboeken.
Wat er vervolgens gebeurde met de families is niet vastgelegd in archieven. Isabella Boässon zat ondergedoken bij haar lerares Frans, zo vertelde ze zelf onder meer tijdens een getuigenis voor de Shoah Foundation. Tante, zoals Isabella haar onderduikmoeder noemde, was een lieve vrouw die haar en een vriendin onderdak boden. Emma en Charles zaten ook ondergedoken, maar op andere adressen. Waar precies is de nabestaanden van de familie niet bekend.
De Rambs werden direct na de bevrijding geïnterneerd. Het huis van de familie Boässon, dat ze onrechtmatig van de nazi’s hadden gekocht tijdens de oorlog, moesten ze op last van de Nederlandse regering weer afstaan. Maar of het ook direct werd teruggegeven aan de Boässons is onduidelijk. Het huis van de familie Ramb aan de Haarlemmerstraat werd tijdens hun detentie verhuurd aan de communistische verzetskrant De Waarheid. Eind jaren veertig keerde het gezin weer terug en kwam de woning weer in hun bezit.
Emma Boässon en haar kinderen werden in Nederland na de oorlog niet vriendelijk behandeld. Ze besloten daarom te emigreren naar Israël. "Ik denk omdat ze haar kinderen in een land wilde laten opgroeien waar geen antisemitisme zou zijn. En ze waren Nederland ook een beetje zat", vertelt Ruthy Birger-Pollack, een dochter van Isabella, nu. Over de oorlog werd door Emma en haar kinderen niet meer gesproken. "Dat vonden ze te moeilijk, ze konden het niet aan. En ze wilden een nieuw leven opbouwen."
Veel vragen van de familie zijn nog altijd onbeantwoord. "Ik zou graag willen weten waarom nazi’s zo’n huis hebben bezet en wat ze er vervolgens mee hebben gedaan. In welke toestand is het teruggegeven? Moest mijn oma het kopen? Dat weten we allemaal niet en dat vinden we wel belangrijk om te weten", zegt Birger-Pollack. De gemeente Leiden laat in een reactie weten dat er op dit moment een vooronderzoek gaande is waarbij alle Leidse transacties onder de loep worden genomen. Eind dit jaar moet het vooronderzoek afgerond zijn en dan bepaalt de gemeente of er een officieel onderzoek ingesteld moet worden.