We hebben te veel poep in Nederland. Onze runderen (4 miljoen), varkens (12 miljoen) en kippen (105 miljoen) produceren zoveel mest dat de boeren het niet kwijt kunnen op het land. Afgelopen zomer publiceerde de Algemene Rekenkamer een vernietigend rapport over het Nederlandse mestbeleid. 

De Rekenkamer: ‘Nu hebben de ministers van LNV (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, red.) en IenW (Infrastructuur en Waterstaat, red.) weinig grip op de mestvervuiling, die door de veehouderij wordt veroorzaakt.’

In 2007 werd bekend dat de melkquota zouden worden afgeschaft per 2015. Boeren zouden daarmee niet meer gehouden zijn aan een maximum te produceren hoeveelheid melk en konden dus gaan uitbreiden. Dat leidde logischerwijs ook tot een toename van de mestvervuiling. De regels die het kabinet daarna heeft doorgevoerd om de mestvervuiling tegen te gaan hebben het mestoverschot niet kunnen terugdringen. De Rekenkamer: ‘Integendeel, de opeenstapeling van regels is eerder de oorzaak van het probleem dan de oplossing.’ De Rekenkamer adviseert daarom met heldere normen te komen waarop gehandhaafd moet worden.

De conclusies van de Rekenkamer komen niet als een verrassing. Vorig jaar deden wij onderzoek naar de Nederlandse mesthoop. We vroegen ons af of Nederland zijn milieudoelstellingen wel kan halen zolang er nog op grote schaal intensief geboerd wordt. Hieronder het artikel.

‘De huidige beleidsaanpak biedt weinig perspectief voor oplossing mestprobleem.’ Deze conclusie staat in een evaluatie van het Nederlandse mestbeleid van het Planbureau voor de Leefomgeving. Die maken elke 5 jaar een onafhankelijke analyse van de manier waarop we met onze mest omgaan. Zij schrijven in 2016: ‘In het sterk door landbouw beïnvloede oppervlaktewater is de oplossing van het vermestingsprobleem nog niet in zicht; daar worden de stikstof- en fosfaatnormen nog ruim overschreden.’

Uit hun onderzoek blijkt dat er hard wordt gewerkt aan de negatieve effecten van te veel mest. Maar ondanks dat we hier al jaren mee bezig zijn, blijft er nog steeds veel stikstof en fosfaat in het oppervlakte water zitten. De doelen die er zijn om dit te verbeteren worden op dit moment niet gehaald en het Planbureau denkt dat als het zo doorgaat, dit in de toekomst ook niet lukt: ‘Het mestbeleid biedt geen positieve prikkels voor boeren en te weinig ruimte voor maatwerk om de oppervlaktewaterkwaliteit te verbeteren.’

De stoffen in de mest zijn op zichzelf niet schadelijk, maar het vrijkomen van teveel ervan kan wel kwaad, lezen wij in een publicatie van de universiteit Wageningen: ‘Verlies in de vorm van broeikasgassen (zoals methaan, red.) verhoogt de kans op een ongewenste opwarming van de aarde.’ En ook als er teveel stikstof in het water in de omgeving van de landbouw komt heeft dit negatieve effecten: ‘Bij een te hoog aanbod van stikstof gaan bepaalde plantensoorten overheersen ten nadele van andere soorten. Daarmee daalt de soortenrijkdom (‘biodiversiteit’).

Uitgelicht

‘Met boerenverstand had je kunnen bedenken dat dit ging gebeuren’

De oplossing kost te veel

De mestproblematiek is een complex thema. In de rapporten die wij lezen zien we terugkomen dat er nog steeds teveel voedingsstoffen in het milieu terechtkomen. Dit wordt deels opgelost door overtollige mest aan het buitenland te verkopen, maar dan nog is de mest die overblijft eigenlijk teveel voor de Nederlandse grond.

40.000 euro per jaar

Varkensboeren hebben vaak het grootste probleem met hun mest. Zij hebben minder grond dan melkveehouderijen en moeten hun mest dus verkopen omdat ze zelf geen land hebben waarop ze het kwijt kunnen. Een deel daarvan moet dan zelfs naar het buitenland. Dat kost een boer gemiddeld 40.000 euro per jaar. Hierdoor staat volgens het Planbureau de boterham die boeren kunnen verdienen onder druk. En zij concluderen daarom ook: ‘Een drempel voor het nemen van veel maatregelen is dat ze op korte termijn leiden tot kosten voor de boer.’

Ook voor melkveehouderijen en andere veeteelt kan het oplossen van de mestproblemen geld kosten. Want om minder mest te produceren, zouden melkveehouderijen ook kleiner kunnen worden. Dan hebben ze minder poep dat ze over hetzelfde oppervlakte weiland verspreiden, waardoor er dus ook minder stoffen in het water komen. Maar dan heeft de boer ook minder melk om te verkopen. En hoeveel boeren zijn bereid om te krimpen, zodat er uiteindelijk in Nederland minder poep is?

In sommige regio’s gaat het extra slecht met het oppervlaktewater. Het Planbureau vraagt zich dan ook hardop af of het wel haalbaar is om hier wat aan te doen: ‘In die regio’s is het huidige economische verdienmodel binnen de landbouw moeilijk te verenigen met ecologische wensen; de milieuopgave zou een te ingrijpende aanpassing van de bedrijfsvoering vergen. De vraag is dan of en tegen welke kosten deze doelstellingen overal in Nederland gehaald moeten worden.’

Kijk hier onze uitzending over de Nederlandse mesthoop terug.

Makers