Wat gebeurde er met het onteigend Joods vastgoed in en na de Tweede Wereldoorlog? Op die vraag proberen steeds meer gemeenten een antwoord te vinden. Inmiddels hebben 52 gemeenten onderzoek naar het eigen verleden ingesteld, maar die onderzoeken zijn niet allemaal kwalitatief even goed. Dat concludeert de voorzitter van het Centraal Joods Overleg (CJO), Ronny Naftaniel. "Gemeenten zeggen soms te gemakkelijk dat ze niets over naheffingen hebben kunnen vinden."
In de Tweede Wereldoorlog moeten Joodse inwoners verplicht hun woning en vastgoed aanmelden bij de Niederländische Grundstücksverwaltung (NGV). Op dat moment weet de Duitse bezetter precies welke Joden op welke plek in Nederland wonen. En terwijl Joden ondergedoken zitten of zelfs al op transport zijn gezet naar de vernietigingskampen, en hun woningen dus leegstaan, neemt de NGV het beheer van de woningen over.
Hoeveel woningen er precies in de oorlog zijn onteigend, is niet op een getal vast te pinnen. In 1998 schat de commissie Kordes, de onderzoeksgroep die onderzocht hoe ambtenaren omgingen met Joodse bezittingen, dat er 16.000 woningen zijn aangemeld bij de NGV. Historicus Gerard Aalders spreekt in zijn boek Roof (1999) over 20.000 woningen die in beheer stonden van de NGV. Naar waarschijnlijkheid zijn al deze woningen onteigend.
Wel is duidelijk dat er in ieder geval 7.107 Joodse woningen zijn onteigend en vervolgens zijn doorverkocht. Deze transacties staan beschreven in de Verkaufsbücher, waar Pointer eerder over schreef. De publicaties van Pointer zijn voor veel gemeenten reden geweest om onderzoek in te stellen naar wat er precies met het Joods onroerend goed in hun eigen gemeente is gebeurd. Inmiddels doen 52 gemeenten onderzoek naar hun eigen rol, of hebben het onderzoek al afgerond. Op de kaart hieronder kun je zien welke dat zijn en wat de status ervan is.
Dat er steeds meer gemeenten op zoek gaan naar waarheidsvinding vindt Ronny Naftaniel, voorzitter van het Centraal Joods Overleg (CJO), een goede ontwikkeling. Maar hij plaatst vraagtekens bij de kwaliteit van sommige onderzoeken. "Gemeenten moeten niet alleen de onderzoeksvraag stellen of zij ook een rol hebben gespeeld bij de verkoop van Joodse panden. Er kunnen ook andere misstanden spelen. Zo kan het zijn dat een gemeente heeft gefaciliteerd, bijvoorbeeld door aan te geven waar Joden woonden. Maar ook de vraag of de gemeente zelf Joodse panden heeft aangekocht is een belangrijke, net zoals de vraag of er na de oorlog heffingen zijn opgelegd", bepleit Naftaniel.
Een voorbeeld waarbij je volgens Naftaniel vraagtekens kunt zetten, is het onderzoek van de gemeente Maastricht. Zij deden tussen 30 juni en 5 juli vorig jaar een verkennend onderzoek waarbij de gemeente wilde weten of er gemeentelijke belastingen zijn geïnd over de panden die waren onteigend. Na onderzoek door de gemeentelijke archieven, konden medewerkers van Regionaal Historisch Centrum Limburg daar niets over vinden. Op basis van die zoektocht besloot de gemeente geen verder onderzoek in te stellen. "In een week tijd onderzoek doen? Dat kan niet", zegt Naftaniel.
De gemeente Oss publiceerde in maart 2021 haar onderzoek. Volgens Naftaniel is dit een voorbeeld waarbij er wel gedegen onderzoek is gedaan. Oss concludeerde dat de gemeente in de Tweede Wereldoorlog welbewust heeft meegewerkt aan het onteigenen en ontruimen van zeventig huizen van Joodse inwoners. Een deel van die huizen is verkocht en nooit teruggegeven aan de voormalige eigenaren, waarbij er ook geen compensatieregeling is aangeboden.
Onderzoeksmethoden
Naar aanleiding van de publicaties over de Verkaufsbücher nemen gemeenten dit administratieve boekwerk als uitgangspunt mee in hun onderzoek. Maar volgens Naftaniel moet er verder worden gekeken dan dat. "Veel gemeenten nemen de Verkaufsbücher als uitgangspunt, maar ongeveer 60 procent van de onteigende huizen staan daar niet in omdat ze niet zijn doorverkocht. Er zijn veel meer plekken waar je moet kijken", adviseert Naftaniel.
“Vaak is het zo dat van de huizen die zijn verkocht in de oorlog, de nieuwe eigenaar gemeentelijke heffingen heeft betaald. Daarom werden de meeste terugkerende Joden daar niet voor aangeslagen. Maar juist bij de overige woningen die in bezit waren gekomen van de Grundstücksverwaltung en niet zijn doorverkocht, zijn vaak geen heffingen in de oorlog betaald. De kans dat zij bij terugkomst uit de concentratiekampen of onderduikadressen heffingen moesten betalen is vele malen groter. Nu zeggen gemeenten soms te gemakkelijk dat ze niets over naheffingen hebben kunnen vinden.”
Voor de onderzoeken zijn geen vaste richtlijnen. Ook is er geen centrale sturing vanuit de overheid. In een rondgang langs verschillende gemeenten die onderzoek doen, blijkt dat voor sommige gemeenten een richtlijn voor onderzoek gewenst is. Zo reageert de gemeente Gouda: "Een richtlijn voor onderzoek is zeker welkom, net zoals het delen van kennis, tips en uitkomsten uit de verschillende onderzoeken. Zo hoeft niet elke gemeente of historicus opnieuw het wiel uit te vinden."
Maar een blauwdruk is niet altijd wenselijk, vooral omdat administraties van gemeenten van elkaar kunnen verschillen. De gemeente Amersfoort laat weten: "In elke gemeente is de situatie anders geweest. Zo zijn er gemeenten die erfpacht kennen en vanuit de pachtovereenkomst hebben gehandeld. Andere gemeenten kennen geen erfpacht. Als het gaat om de eventueel betrokkenheid bij de onteigeningen of hoe is omgegaan met de slachtoffers na rechtsherstel, zal de situatie per gemeente verschillen."
Nieuwe onderzoeken
Van de 52 gemeenten die een onderzoek hebben ingesteld, hebben elf het onderzoek afgerond. De wethouder van de gemeente Oldambt, Jurrie Nieboer, laat ons weten dat zij bezig zijn met een voorstel om samen met twee andere gemeenten onderzoek in te stellen naar hoe zij hebben gehandeld in de Tweede Wereldoorlog.
De laatste update van het aantal gemeenten die onderzoek doen of hebben afgerond is op 24 september 2021 doorgevoerd.