De lijst met afgeronde onderzoeken naar geroofd Joods vastgoed wordt steeds groter. Amersfoort en Harlingen concludeerden onlangs dat die gemeenten zelf geen geroofd vastgoed kochten. Daarmee komt de teller op 95 onderzoeken die zijn opgeleverd, ruim 50 onderzoeken lopen nog. Groningen concludeerde al enige tijd geleden dat die gemeente wel geroofde woningen kocht en trok het boetenkleed aan. Toch duurt daar de onenigheid voort. 

Pointer doet sinds 2020 onderzoek naar geroofd Joods vastgoed. Het gaat om woningen, bedrijven en percelen die tijdens de Tweede Wereldoorlog van Joodse eigenaren werden geroofd in opdracht van de Duitse bezetter en vervolgens in beheer werden gebracht van verkoopmakelaren. Die gingen op zoek naar niet-joodse oorlogskopers, die voor een prijs onder de marktwaarde zo eenvoudig aan een woning konden komen. De administratie van de verkochte woningen van voorheen Joodse eigenaren werd nauwkeurig bijgehouden in een administratief huishoudboek: De Verkaufsbücher.

VerkaufHEader1.png

Verkaufsbücher: administratief boekwerk als startpunt voor aangrijpende oorlogsverhalen

Naar aanleiding van het onderzoek van Pointer stelden vele gemeenten onderzoek in naar hun eigen rol in de Joodse woningroof. De hoofdvragen in deze onderzoeken verschillen soms van elkaar. De ene gemeente kijkt alleen of er rechtsherstel heeft plaatsgevonden; zijn de geroofde woningen na de oorlog teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren? En andere gemeenten doen uitgebreider onderzoek, bijvoorbeeld ook naar hoe de gemeente is omgegaan met haar Joodse inwoners. Over het algemeen ligt de nadruk op een drietal vragen: Heeft de gemeente tijdens de oorlog woningen gekocht van Joodse burgers? Heeft de gemeente op enige manier meegeholpen aan de onteigening van de Joodse woningen? En: hoe ging de gemeente om met terugkerende Joodse inwoners?

Onderzoek Amersfoort afgerond

Onlangs gaf een onderzoek van historicus Maarten-Jan Vos hier antwoord op voor de gemeente Amersfoort. Uit zijn onderzoek, dat op 16 januari wordt gepresenteerd aan de Amersfoortse gemeenteraad, blijkt dat de gemeente geen betrokkenheid had bij de roof van het Joodse vastgoed. Wel heeft de Amersfoortse gemeente in de oorlog actief meegewerkt aan de Jodenvervolging. Zo concludeert Vos dat de gemeente Amersfoort meewerkte aan anti-Joodse maatregelen, zoals het administratief vastleggen van adresgegevens van de Joodse inwoners. Later zouden huizen en goederen geroofd worden en vele Joodse inwoners gedeporteerd worden.

Uit onderzoek blijkt dat de gemeente zelf geen Joodse woningen kocht, maar wel op het punt had gestaan om een pand te kopen. De gemeente deed namelijk een poging om een Joods perceel aan de Lieve Vrouwestraat 50 te kopen tijdens de oorlog, maar op het laatste moment ging die koop niet door omdat de ambtenaren van de provincie een aankoop een slecht idee vonden. De investering zou niet terugverdiend kunnen worden. De eigenaar van het pand aan de Lieve Vrouwestraat 50, Hartog de Vries, zou de oorlog overleven en keerde terug naar zijn woning.

Header bij artikel over Sallo

De laatste Jood van Aalten redde zijn synagoge en wil nu weten waar zijn dorpsgenoten liggen begraven

"De synagoge blijft altijd bestaan. Dit gebouw verdwijnt niet zomaar."

Eerder deze week werd ook het Harlingse onderzoeksrapport, over het geroofde Joodse vastgoed in de Friese stad, van onderzoeker Ruby de Vries gepubliceerd. Uit het onderzoek blijkt dat het gemeentebestuur van Harlingen tijdens de Tweede Wereldoorlog geen vastgoed van Joodse inwoners heeft gekocht. "Twee Joodse huizen in de Brouwersstraat en Gardenierstraat kwamen wel in het bezit van de gemeente, maar dit kwam door het bombardement op de Schritsen (Op 5 november 1941 kwamen 13 mensen om het leven, toen een Engelse bom midden in het centrum van Harlingen terechtkwam, red). Als gevolg daarvan waren de panden zwaar beschadigd geraakt."

Net als in Amersfoort hielp het gemeentebestuur van Harlingen wel mee met het voorwerk van de onteigeningen van de Joodse woningen. Volgens het rapport verschafte het gemeentebestuur, op last van de Duitse bezetter, inlichtingen aan Duitse instanties over de Joodse inwoners, hun woonplaats en hun bijbehorende bezittingen. Wel maakt onderzoeker De Vries daarbij een kanttekening: "Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de vrijheid van het gemeentebestuur om zich aan deze verplichting te onttrekken zeer beperkt was."

Onenigheid in Groningen

Als er een onderzoek is afgerond, wil dat niet meteen zeggen dat daarmee de kous af is. Neem het onderzoek naar het geroofde Joodse vastgoed in Groningen dat werd uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) in opdracht van gemeente Groningen. Dit rapport werd al in juni 2022 gepresenteerd, maar nog steeds is er oneindigheid over de uitkomsten van het onderzoek.

kamplaan

Excuses en schadevergoeding gemeente Groningen voor geroofde Joodse woning

Hubert Blankenstein ontvangt excuses en ruim drie ton van de gemeente Groningen.

In oktober vorig jaar ontving Hubert van Blankenstein, nabestaande van het Joods echtpaar Sherpos-Menko, wiens woning aan de Kamplaan 8 in Groningen werd geroofd, excuses en een schadevergoeding van de gemeente Groningen. De gemeente erkende dat zij het huis aan de Kamplaan 8 in Groningen in 1952 voor een te laag bedrag had gekocht en dat zij moreel onjuist had gehandeld. Na deze handreiking van de gemeente bleef er toch een vervelende nasmaak over bij Hubert van Blankenstein. Hij is het namelijk niet eens met onderzoeker Maarten Duijvendak van de RUG en zijn weergave van de feiten over het familiehuis aan de Kamplaan 8, dat staat beschreven in het Groninger rapport.

Een van de belangrijkste punten waarin ze lijnrecht tegenover elkaar staan gaat over het voortbestaan van een vordering van het huis aan de Kamplaan na de oorlog. Volgens onderzoeker Duijvendak zou de vordering van de familiewoning automatisch zijn opgeheven na de oorlog waardoor de woning dus weer in hun bezit kwam. Volgens Van Blankenstein, die zich grotendeels baseert op de memoires van zijn vader, zou die vordering juist gehandhaafd blijven na de oorlog, waardoor zijn grootvader niet naar zijn eigen huis kon terugkeren.

Open brief

Van Blankenstein reconstrueerde het verhaal van de woning van zijn grootouders in zijn boek ‘In Groningen stond ons huis’, waarbij de Groningse burgermeester Koen Schuiling het voorwoord schreef. "Ik heb in mijn boek de positie van mijn vader en mijn familie duidelijk aangetoond zowel met bewijzen alswel met wettelijke bepalingen, die Duijvendak 'vergeten' heeft. En dit terwijl Duijvendak niet alleen geen enkel bewijs levert, maar zich ook uitsluitend baseert op vermeende waarschijnlijkheden. De vraag blijft: hoeveel situaties zoals die wij aantroffen in het Kamplaan 8 onderzoek bestaan er nog meer?", zegt Van Blankenstein. Bij het boek werd als 'side-boekje' een open brief aan onderzoeker Duijvendak beschikbaar gesteld, waarin Van Blankenstein de bevindingen van Duijvendak controleerde en beschreef.

Duijvendak laat in een reactie weten dat hij in de afgelopen 20 maanden regelmatig contact heeft gehad met Van Blankenstein. "Maar op een aantal punten worden we het echt niet eens. Zijn vader gebruikte (net als de zoon) soms beeldspraak. En Van Blankenstein wenst de memoires van zijn vader per definitie letterlijk te nemen. Ik zie gronden om dat niet altijd te doen", aldus de onderzoeker.

Kaart met status onderzoek

Ons onderzoek naar De Vastgoedboeken van de Duitse Bezetter gaat door. Wil je weten welke gemeenten er allemaal onderzoek hebben gedaan? Bekijk dan deze kaart. In dat overzicht houden we bij welke gemeenten geen onderzoek doen, nog bezig zijn of inmiddels klaar zijn.

Wil je op de hoogte blijven van dit onderzoek?

Elke week sturen we je onderzoeksverhalen, tips van de redactie, en verhalen die je nog van ons kan verwachten.

Makers