‘Pleegzorg klinkt mooi, maar met professionele hulp in een professionele setting kun je met deze kinderen soms veel meer bereiken,’ zegt lector residentiële jeugdzorg Peer van der Helm. Ongeveer een derde van de plaatsingen in pleeggezinnen wordt voortijdig afgebroken. Volgens Van der Helm zijn deze gezinnen vaak onvoldoende toegerust op de begeleiding van kinderen met hechtingsproblemen en trauma’s.
Voor ons onderzoek Pleegzorg willen we weten hoe het gesteld is met de opvang van uit huis geplaatste kinderen. Sinds 2015 is de basis van Jeugdzorg dat uit huis geplaatste kinderen het beste opgevangen kunnen worden in een gezinssituatie. Volgens Van der Helm is dit ‘wensdenken’. ‘Natuurlijk zou dat heel mooi zijn, maar in de praktijk zie ik nu kinderen vastlopen in een pleeggezin, ze vallen uit en zijn weer een negatieve ervaring rijker. Het probleemgedrag verergert erdoor en zo krijg je een lopende band waarbij ze uiteindelijk terecht komen in de gesloten jeugdzorg.’ Volgens Van der Helm zitten er dus wel degelijk risico’s aan het ‘te makkelijk plaatsen’ van kinderen in een pleeggezin.
Druk op pleeggezin
‘Bovendien legt het een enorme druk op zo’n gezin. De pleegouders raken vaak opgebrand en blijven achter met het gevoel gefaald te hebben.’ Volgens Van der Helm moet er dus veel kritischer worden gekeken naar welke kinderen het zouden kunnen redden in een pleeggezin. ‘Pleegouders kunnen veel aan, maar er zijn grenzen.’
‘Het idee van pleegzorg is dat een kind in een gewoon gezin gaat wonen, waar vader en moeder werken en waar de dagelijkse gang van zaken doorgaat. Maar deze kinderen hebben vaak veel structuur nodig en iemand die er 24 uur per dag voor ze is. Het is van wezenlijk belang dat goed begrepen wordt dat deze kinderen al veel negatieve jeugdervaringen achter de rug hebben. Dat zorgt voor gedragsproblemen, met name in de puberteit. Gedragsproblematiek is ook nog eens erfelijk, dus deze kinderen zijn vaak dubbel belast. En die stoppen we dan in een pleeggezin en dan zijn we verbaasd dat het zo vaak misgaat.’
Systeemfout
Volgens Van der Helm is het een systeemfout om te denken dat een kind een onbeschreven blad is. ‘Zelfs bij geboorte zijn deze kinderen vaak al erfelijk belast. Dat heeft te maken met stress in de baarmoeder of een moeder die rookt en drinkt. Die kinderen hebben vaak al een achterstand vanaf het moment dat ze geboren zijn. Als het kind dan ook nog te maken krijgt met verwaarlozing of misbruik in de belangrijkste hechtingsjaren, dan wordt het steeds moeilijker om zo’n kind ‘gewoon’ in een pleeggezin te plaatsen. Terwijl, het is een drama als een kind met een hoge zorgzwaarte in een pleeggezin wordt geplaatst.’
Van der Helm heeft uitgerekend hoeveel overplaatsingen een kind gemiddeld heeft gehad voordat het in een gezinshuis terecht komt, hij kwam uit op een gemiddelde van 3,6 overplaatsingen. ‘Wat ik ook zie is dat kinderen het dan goed doen in een gezinshuis en alsnog naar een pleeggezin worden overgeplaatst, waar het dan weer mis kan gaan.’
'Kinderen zwerven van crisisplek naar instelling'
Niet genoeg geld
Volgens Van der Helm is het hele beleid financieel gedreven en niet wetenschappelijk gedreven. ‘Uit kostenoogpunt willen sommigen gemeenten liever goedkopere pleegzorg, maar die is er gewoon niet. Door die systeemfout schieten we onszelf in de voet met als gevolg dat kinderen zwerven van crisisplek naar tijdelijke huisvesting.’ Een plaatsing in een pleeggezin kost gemiddeld 14 duizend euro per jaar. In een gezinshuis 60 duizend euro per jaar en in een residentiele instelling 80 duizend euro. Volgens Van der Helm zitten we in een patstelling: ‘Gemeenten kunnen niet bewegen want ze hebben niet genoeg geld. En de ambtenaren van minister De Jonge (Volksgezondheid, red.) zijn gefrustreerd want de uitvoering ligt bij de gemeenten. En ondertussen zit de zorg voor jeugdigen helemaal op slot, want de plekken in residentiële jeugdzorg zitten ook helemaal vol.’
Zelf werkt Van der Helm op twee residentiële jeugdzorginstellingen. Hij ziet hier voornamelijk laag begaafde kinderen en jongeren. ‘Soms is zo’n plek als deze nodig om goed te kijken naar welke zorgvorm het beste bij ze past. In de helft van de gevallen kan zo’n kind vanaf hier zelfs weer naar huis.’
Opvang in een gezin
Het aantal kinderen dat niet thuis kan wonen is de laatste jaren flink toegenomen: van 51.835 trajecten in 2015 naar 57.300 trajecten in 2017. In die periode is de opvang in pleeggezinnen juist afgenomen van 47% naar 41% van het totale aantal jeudhulptrajecten met verblijf. Het aantal kinderen in residentiële zorg (internaten, red.) nam juist toe. De bedoeling was precies andersom: meer kinderen in gezinssituaties, minder in residentiële zorg. Volgens Van der Helm heeft dat te maken met het zogenaamde 'lopende band effect': Kinderen die uitvallen bij een pleeggezin krijgen meer gedragsproblemen, waardoor de kans groot is dat het bij een volgend gezin ook weer mis kan gaan. Uiteindelijke gevolg kan zijn dat ze alsnog in een instelling terecht komen.
Er is nog een vorm van opvang tussen pleeggezin en internaat in: het gezinshuis. Een gezinshuis is bedoeld voor kinderen die net iets meer hulp nodig hebben, want de gezinshuisouders zijn op professionele wijze 24 uur per dag, 7 dagen in de week aanwezig voor verzorging, behandeling, opvoeding en begeleiding. Het aantal kinderen in gezinshuizen is tussen 2015 en 2017 toegenomen (met 17 procent). Maar die toename is minder groot dan de afname van het aantal plekken in pleeggezinnen, waardoor er per saldo minder kinderen in gezinssituaties (pleeggezinnen en gezinshuizen samen) worden opgenomen.
Gezinshuis
Van der Helm zou graag zien dat er meer gezinshuizen komen, omdat hij vindt dat een pleeggezin niet altijd genoeg kan bieden voor kinderen met hechtingsproblemen. Als het aan Van der Helm ligt komen er bij de 700 bestaande gezinshuizen, nog 3000 bij. ‘Dan heb je voor 10.000 kinderen plek in een gezinshuis. Sommige kinderen die nu in een pleeggezin zitten, dat zijn er in totaal nu ongeveer 20 duizend, kun je dan in een gezinshuis plaatsen. En van de 2700 kinderen die in een gesloten instelling zitten, zou ik zeggen dat zeker duizend kinderen beter af zijn in een gezinshuis.’