Verduurzaming is voor onze Noordzeevissers eigenlijk altijd een issue geweest, maar het probleem is nooit echt getackeld. Dat beeld schetst visserij historicus Frits Loomeijer. De oliecrisis in de jaren ‘70 bood een uitgelezen kans om te verduurzamen, met name voor tongvissers die met brandstof slurpende boomkorren varen. Maar waarom ging het dan toch mis? Loomeijer neemt ons mee terug in de tijd.
De historicus kent de visserij door en door. Hij was curator van de scheepsbouwafdeling van het Scheepvaartmuseum in Amsterdam en jarenlang directeur van het Maritiem Museum in Rotterdam. Vanaf zijn woonboot in de Maasstad, schrijft hij momenteel aan zijn boek over de Nederlandse visserijgeschiedenis. “Men schept altijd zo’n romantische beeld van Nederland als vooraanstaande visserijnatie, maar het succes met de haringvisserij is inmiddels al meer dan honderd jaar geleden.”
“De ‘loggers’ die vroeger op haring visten hebben altijd meegedaan op het wereldtoneel. Later zijn ze omgeschakeld op het trawlen van pelagische soorten zoals makreel en zijn daar nog steeds succesvol mee. Nederlandse rederijen als Vrolijk, Van der Zwan en Parlevliet en Van der Plas halen grote volumes binnen en zijn uitgedijd door ook de handelsketen aan wal te bemachtigen, maar qua vlootomvang zijn de Noordzeevissers nog altijd de grootste.”
Achterhoede
Hoewel het aantal kotters de afgelopen 20 jaar flink slonk, is de kustvisserij op garnalen en platvis nog steeds de grootste categorie zeevissers van Nederland. Momenteel rest nog een ‘achterhoede’ met zo’n 280 schepen en 1200 opvarenden. Dat aantal zal nog verder uitdunnen vanwege de duurzaamheidsslag omdat Europa af wil van de schadelijke bodemberoerende visserij op platvis zoals tong en schol.
De Nederlandse visserijgeschiedenis toont volgens Loomeijer een aaneenrijging van kritieke momenten waarop de Noordzeevisserij had kunnen voorsorteren op minder brandstofgebruik, minder bijvangsten en minder CO2-uitstoot. Waarom bleef die uit?
Nederland heeft 75 procent van het Noordzee tongquotum in handen, een historisch recht. Was het logisch dat Nederland zo groot werd in de kustvisserij?
“Nee, we hobbelden begin twintigste eeuw achteraan in Europa. De motorisering en vlootvernieuwing bleef uit. Dat kwam doordat men voor 1880 al sprak over het afsluiten van de Zuiderzee, een belangrijk gebied voor vissers uit Volendam, Urk en Spakenburg. De decennialang durende dreiging van de Afsluitdijk, die uiteindelijk kwam in 1932, was een enorme rem op de investeringen.
Na de Tweede Wereldoorlog werd in de wederopbouw jaren flink geïnvesteerd in de kustvissersvloot. Een groot deel werd vernieuwd, maar de echte doorbraak kwam rond 1960. De vriestechnieken aan boord verbeterden waardoor men vis langer houdbaar kon houden aan boord. Ook de vistechniek nam een vlucht met de introductie van de boomkor voor de visserij op platvis. Later gingen ook de grenzen in Europa open door de vorming van de Europese Economische Gemeenschap. Nederland - dat geen visetende cultuur heeft - kreeg toegang tot de lokale dagmarkten in Frankrijk en later ook Italië. Er kwam ineens een gigantische afzetmarkt voor tong en scholletjes.”
De vloot ging uitbreiden?
“Voedselwinning voor Europa dat opkrabbelde uit een oorlog was belangrijk. De honger was in de jaren zestig dan wel voorbij, maar dat adagio gold toen nog steeds. Er werd flink geld verdiend. Een enorme prikkel. Vooral voor de kleinere scheepswerven was dit van belang, maar in plaats van slimmer bouwen, werden er grotere en krachtigere schepen gebouwd.
Tussen 1960 en 1980 hadden we de jongste, meest geavanceerde en krachtigste vloot van Europa. In de jaren tachtig werden boomkorkotters gebouwd van ruim 40 meter met motoren van 4000 pk. Onze oude schepen verkochten we aan Engeland.
Met meer pk’s kon je met grotere en zwaardere vistuigen meer tong opvissen, een vissoort die op de markt de hoogste prijs oplevert. Zo ontstonden ook de eerste problemen: overbevissing. De visbestanden gingen achteruit. Een probleem dat niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Al in 1937 werden deze problemen besproken op de eerste internationale visserijconferentie over overbevissing in Londen. Men kwam toen tot een akkoord op het gebruik van netten met een maximale maaswijdte van 7 centimeter, maar toch ging men stug door met powervissen.”
Was er helemaal geen aandacht voor de visbestanden en de handhaving op de visserijpraktijken?
“In die tijd waren we vooral bezig om de één na de andere crisis te beteugelen. De Club van Rome, een internationale groep wetenschappers die in 1973 grote zorgen uitte over de toekomst van de aarde, maakte ook geen indruk. Daar kwam nog eens een oliecrisis overheen waardoor de olieprijzen stegen, maar men deed er vooral alles aan om de visserij overeind te houden met overheidssubsidies op nieuwe schepen.
Uiteindelijk kwam pas in 1983 de visquotering die overbevissing moest tegengaan, maar zonder goede handhaving was dat een papieren tijger. Urkers stonden in een groepsproces voor de rechtbank in Zwolle als ze over de quota gingen. De boetes die ze kregen, waren een prikkie tegenover de enorme winsten die ze boekten.”
Zette dat powervissen geen kwaad bloed bij onze buurlanden?
“Dat het goed ging, viel wel op in het buitenland. Nederland bakte het ook wel heel bruin. Er werd illegaal ver boven het toegestane quotum gevist en hoe meer je vangt, hoe meer je ook kapot maakt. Dat werd natuurlijk afgunst. We kregen een slecht imago in Europa. Het leidde bovendien tot veel gedoe in Brussel en de Tweede Kamer. Gerrit Braks, toendertijd minister van Landbouw en Visserij, moest aftreden.”
Sneden we onszelf ook niet heel erg in de vingers?
“Nederland bezat dan wel de top van de Europese vloot, maar de besommingen - de visvolumes die aan land werden gebracht - liepen terug. Er was simpelweg minder vis omdat we alles hadden opgevist.
De powervisserij heeft het economisch gewonnen van de slimme visserij. De kottervisserij heeft in de jaren ‘80 de afslag gemist om het geld dat ze in 2 a 3 decennia hadden verdiend, te investeren in slimme duurzame schepen die minder brandstof verbruikten met minder bijvangsten.”
Nederland maakte zich in Europa nog hard voor de pulsvisserij waardoor het brandstofverbruik voor tongvissers zou halveren. Daar kwam uiteindelijk een Europees verbod op, maar had deze ontwikkeling de vissers nog kunnen redden?
“Men moet zich afvragen of visserij voor de export in zulke grote volumes nog wel een goed idee is. De visserij moet veel meer gereguleerd worden. Grote omvangen gaan gepaard met roofbouw.”
Welke toekomst ziet u voor de volgende generatie vissers?
“Ik twijfel er niet aan dat er over een tijd weer slimme jongens en meisjes opduiken die onze quota gaan opvissen. In Zoutkamp werd in de jaren ‘60 de Lauwerszee afgesloten, maar 40 jaar later bloeide de garnalenvisserij weer op en nu staan de eerste schetsen voor een elektrische kotter al op de tekentafel.
Een tweede belangrijke vereiste voor duurzaamheid, is dat vissers hun volumes lokaal kwijt kunnen. Nederland zal niet zomaar vanuit het niets een visetend land worden, maar bij de jonge generatie is wel aandacht voor duurzaamheid. In Scheveningen experimenteert men om vis bij jongeren weer op de kaart te krijgen.”
Pointer doet onderzoek naar de visserij in samenwerking met Follow The Money. Lees het tweeluik dat Margaux Tjoeng eerder maakte over het verdienmodel van de Nederlandse tongvissers en het spanningsveld tussen vissers en windparken op de Noordzee. Ook te beluisteren bij Pointer Radio: ‘Vissers vrezen genadeklap van windmolens op de Noordzee.’