In 2007 verankerde de minister in de wet dat boeren met zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen moeten telen. Die methode heet geïntegreerde gewasbescherming. Op het erf is lang niet iedereen het eens over hoe dat eruit moet zien. En controle is er weinig.

Voor ons onderzoek naar het gebruik van Bestrijdingsmiddelen komen we bij minister Schouten van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uit. Het ministerie wil immers al jaren dat er minder bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Om dat te bereiken, geeft de minister onderzoekers subsidie om nieuwe teeltsystemen te ontwikkelen. Ook verbiedt ze bepaalde middelen met hoge risico’s. Maar wat er op het erf gebeurt, dat laat ze vooral aan de boeren en hun adviseurs over.

‘Boer weet zelf wel welk teeltadvies goed is om visie dichterbij te brengen’

We vragen aan de minister hoe zij aankijkt tegen het systeem waarbij de teeltadviseur van de boer tegelijk degene is die de middelen aan hem verkoopt. We krijgen antwoord van woordvoerder Rudi Buis. ‘Teeltadviseurs die zich in hun adviezen te sterk laten leiden door de inzet van gewasbeschermingsmiddelen, lopen het risico zich uit de markt te prijzen,’ meent hij. En: ‘Het ministerie acht de boer en tuinder, eventueel geholpen door hun sectororganisatie, goed in staat om te beoordelen welke teeltadviezen en door wie gegeven, nodig zijn om de visie en ambities dichterbij te brengen.’ Buis benadrukt verder dat er wettelijke vakbekwaamheidseisen zijn voor iedereen die gewasbeschermingsmiddelen toepast of erin handelt.

De minister legt de verantwoordelijkheid dus bij de boeren neer, maar is dat verstandig? Wij spraken met de koepelorganisaties van producenten en distributeurs van bestrijdingsmiddelen. Dat zijn degenen die boeren informeren over wat te gebruiken in de teelt. Die koepelorganisaties zijn het oneens met de visie van de minister dat bestrijdingsmiddelen het laatste redmiddel moeten zijn. Zij zeggen dat preventief gebruik juist kosten en milieubelasting kan besparen.

Ook boeren vertellen ons dat ze anders tegen de bescherming van hun gewassen aankijken dan de minister. Ze hebben pesticiden nodig voor een hoge en kwalitatief goede opbrengst. Een onkruidbestrijder als Roundup zorgt dat ze de kosten laag kunnen houden en staat bekend als veilig. Schoffelen zou ook kunnen, maar dat is vele malen duurder. Bovendien vinden ze natuurlijke bestrijders niet altijd beter dan synthetische middelen. Dat boeren niet minder zijn gaan gebruiken, bevestigen ook de verkoopcijfers van bestrijdingsmiddelen die al jaren rond de 10 miljoen kilo schommelen.

Andere interpretatie ‘geïntegreerde gewasbescherming’

De industrie en boeren die wij spreken, zien ‘geïntegreerde gewasbescherming’ dus anders dan de minister. Maar om welk deel van de boeren gaat het? Houdt de overheid daar toezicht op? We vragen het aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die verantwoordelijk is voor het toezicht op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Woordvoerder Tjitte Mastenbroek wijst ons op de gewasbeschermingsmonitor, een administratieve verplichting die zorgt dat telers moeten vermelden hoe ze tijdens het telen invulling en uitvoering geven aan de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde gewasbescherming.

Dat klinkt als een mooi systeem. Wat houdt het in? Is het een database? Een registratiesysteem? ‘Nee’, vertelt Mastenbroek, ‘hoe telers het bijhouden mogen ze zelf weten.’ Als ze maar bijhouden hoe ze aandacht besteden aan alle stappen van geïntegreerde gewasbescherming, zoals preventie en monitoring. Mastenbroek: ‘Omdat de daadwerkelijk genomen maatregelen in de gewasbeschermingsmonitor beschreven staan, kan de teler hiervan leren voor het volgende jaar.’

Twee procent van ruim 33.000 telers gecontroleerd

En de NVWA kijkt dan of telers dat goed doen? ‘De NVWA controleert bij een inspectie of de teler een gewasbeschermingsmonitor heeft. Bij het ontbreken worden maatregelen opgelegd.’ In 2017 zijn hierop 530 inspecties uitgevoerd, lezen we in het NVWA-jaarverslag. In eenvijfde van de gevallen was het niet akkoord; het betrof bijna altijd de afwezigheid van de monitor.

Dus nog geen twee procent van de ruim 33.000 telers, wordt gecontroleerd en dan alleen maar of ze een gewasbeschermingsmonitor hebben? Mastenbroek: ‘Wij controleren risicogericht met de capaciteit die we hebben.’ En hebben ze genoeg capaciteit? Mastenbroek: ‘Daar kan ik geen antwoord op geven. Dat is een politieke keuze.’

We vragen de woordvoerder van de minister of de politiek iets gaat doen aan het verschil tussen beleid en praktijk. Buis: ‘De minister gaat eraan werken om het gebruik van chemische middelen terug te dringen, omdat het de biodiversiteit kan aantasten.’ Hoe ze dat gaat doen, kan hij nog niet zeggen: ‘Binnenkort rondt de minister haar toekomstvisie over gewasbescherming en de bijbehorende actie-agenda af’.

Makers